Vertering
1, Voedingsstoffen;
Stofwisseling goed laten verlopen -> voedingstoffen nodig (ongeveer vijftig verschillende soorten).
Deze zitten (samen met voedingsvezels) in eten en drinken (=voedingsmiddelen).
Sommige dienen als bouwstof , nodig voor voortgezette assimilatie (maken moleculen > vormen b.v.
cellen. Nodig voor groei en ontwikkeling). Andere dienen als brandstof , leveren energie voor
dissimilatie. Energie die vrijkomt is nodig om te bewegen, groeien/herstellen, warm te blijven, etc.
6 groepen voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitaminen.
- Eiwitten/proteïne opgebouwd uit (20 soorten) aminozuren. Dierlijke (vlees, wis, kaas, ei,
etc.) en plantaardige (granen, brood, noten, etc.). Bij vertering worden ze weer in de
verschillende aminozuren gesplitst. Opname in bloed -> naar lever -> naar andere organen.
Sommige aminozuren kunnen we zelf maken bij tekort (12), in de lever. Overige
aminozuren kunnen niet gevormd worden, dus moeten verkregen worden = essentiële
aminozuren.
Bouwstof en brandstof! B.v. als tussencelstof. Reguleren processen, zijn betrokken bij
chemische reacties en cel communicatie, bloedstolling, immuniteit. als brandstof
omgezet in glucose en dan verbrand.
Bij omzetting in glucose ontstaat ammoniak, dat in ureum wordt omgezet. Ook ontstaan
andere stoffen die verder gebruikt worden, zoals pyrodruivenzuur.
- Koolhydraten (sachariden) voornamelijk in plantaardige dingen (brood, pasta, aardappel).
Voornamelijk een brandstof! Voorziet grootste deel van je energiebehoefte. Bij teveel,
wordt een deel door hormonen (insuline) omgezet in polysacharide glycogeen, dat wordt
bewaard als reserve. Het andere deel wordt vet.
Soms een bouwstof (bij DNA-moleculen en celmembranen). Monasarchide.
Voedingsvezels = koolhydraten die niet verteerd kunnen worden. Zitten in celwanden
van plantaardige stoffen. Zijn goed voor darmwerking/stoelgang/verzadigd gevoel.
- Vetten (lipiden) bijvoorbeeld in vlees, vis, kaas, boter, koek, zonnebloemolie, etc.
Glycerolmolecuul + 3 vetzuurmoleculen = vet ( triglyceriden). Kan verzadigd/onverzadigd zijn.
Verzadigd (dierlijke) >>> alle bindingsplaatsen zijn verbonden met H moleculen.
Onverzadigd (plantaardige) >>> dit is niet het geval. Hierdoor zijn er dubbele bindingen.
Veel vetten kan het lichaam zelf maken, alleen essentiële (onverzadigde) vetzuren
moeten uit voedsel komen (b.v. linolzuur).
Voornamelijk brandstof! Bij teveel eten, wordt het opgeslagen. Soms bouwstof!
Bijvoorbeeld in membranen (fosfolipiden). Sommige vitaminen krijg je via vet binnen.
Cholesterol voornamelijk in lichaam gemaakt (lever). Zit ook in membranen en zorgt voor
productie van gal, hormonen en vitamine D.
- Water zit voornamelijk in drinken, fruit en groente.
Belangrijke bouwstof en oplosmiddel. Ook transportmiddel en bepaald de osmotische
waarde van het lichaam. Ook regelt het deel van de lichaamstempratuur.
Lichaam verlaat lichaam door; zweten, ontlasting, urine en uitademen. Water komt in
lichaam door eten en drinken en een klein beetje door dissimilatie.
, - Mineralen (zouten) anorganische stoffen, zoals kalium, natrium, calcium en fosfor. Soms
bouwstof > stevigheid aan botten en tandbeen (calcium en fosfor). Zorgt ook voor
bloedstolling en het geleiden van impulsen.
Sommige mineralen zijn maar heel weinig nodig: spoorelementen. (ijzer, fluor, jodium,
chroom). Vaan bestandsdelen van enzymen en hormonen.
- Vitaminen vooral in groene en fruiten. Organische stoffen. Aangegeven doormiddel van
letter.
Vitamine B = verzamelnaam verschillende vitamine; vitamine-B-complex. Alle vitamine
hierin hebben ook een letter achter de B.
Vitamine K = gemaakt in dikke darm door bacteriën. Enige vitamine die door het lichaam
zelf kan worden gevormd. De andere moeten uit voedsel komen! Vaak rechtstreeks in
voedsel, soms als provitamine (lichaam maakt zelf soort vitamine eruit). Bijvoorbeeld D.
Vitaminen zijn b.v. nodig om stofwisselingsreacties te laten verlopen. Bij te weinig >
gebrekziekten. Ook bij teveel kun je ziek worden. Alleen risicogroepen hebben extra
vitaminen nodig.
2, het verteringsstelsel;
Darmkanaal (verteringskanaal): vertering van voedsel en opname van de voedingsstoffen.
Grote moleculen worden afgebroken tot kleinere moleculen, die kunnen worden opgenomen;
verteringsproducten. Wordt door enzymen gedaan. Vervolgens opgenomen via cellen in de darm.
Kleine moleculen worden vervolgens weer omgezet tot grotere.
In het gehele darmkanaal; kringspieren en lengtespieren. Trekken afwisselend samen, waardoor je
darmperistaltiek krijgt (= vooruitduwen van voedsel). Verteringssappen (waar enzymen inzitten)
worden door verteringsklieren bij het voedsel gevoegd. Gebeurt autonoom (geen invloed op)!!!
alleen bevorderen doormiddel van b.v. beweging en goede voedsel.
- Mechanische vertering = vertering door middel van b.v. kauwen en het kneden van voedsel.
- Chemische vertering = vertering door middel van enzymen en zuren.
Route van het voedsel: Voedsel in mondholte door hoek- en snijtanden. Vervolgens kleingemaakt
door kiezen (totale oppervlak vergroot). Speeksel via speekselklieren toegevoegd (waar enzymen in
zitten). Met tong gaat het naar de slokdarm. Hierdoor worden prikkels afgegeven en krijg je
slikreflexen. Strotklepje en strottenhoofd sluiten de luchtpijp af. Voedsel kan niet naar neus, want dit
is afgesloten doormiddel van je huig.
In slokdarm wordt met peristaltische bewegingen het voedsel naar de maag gebracht. Met kringspier
kan voedsel in en uit (maagportier/pylorus) de maag. Hier wordt het eten opgeslagen. Maagsap
wordt toegevoegd (zoutzuur/enzymen/slijm). Heel zuur!! Alle bacteriën dood, slijm beschermd de
maag. Wanneer de maagportier zich ontspand, voedsel naar de twaalfvingerige darm. Deze mengt
gal en alvleessap met het voedsel.
Lever, galblaas en alvleesklier:
Lever > maakt gal. Dit wordt in de galblaas opgeslagen. Gal wordt toegevoegd bij vethoudend
voedsel. Er zitten galzouten (emulgeren het vet) en galkleurstoffen in (=afbraakproducten rode
bloedcellen/kleuren ontlasting). Alvleesklier (pancreas) > maakt alvleessap. Samen met darmsap
zitten hier de enzymen in opgeborgen > vertering eiwitten, koolhydraten en vetten.
Vertering bij dieren: