Sociale Wetenschappen
12.2.2: Stemmingsstoornissen. (Periode 2)
Stemmingsstoornis: Abnormale verstoring in emoties of stemming, inclusief bipolaire en unipolaire
stoornis. Stemmingsstoornissen worden ook wel affectieve stoornissen genoemd.
Ernstig depressieve stoornis: Hieraan leiden mensen die zich langere perioden achtereen
gedeprimeerd voelen. Dit wordt gekenmerkt door verlies van levenslust en/of zware
neerslachtigheid. Het is een vorm van depressie die niet afgewisseld wordt met manische
problemen.
DSM-5: Sprake van depressie als er ten minste vijf van de volgende symptomen binnen dezelfde
periode van twee weken aanwezig zijn en deze wijzen op een verandering ten opzichte van het
eerdere functioneren van de persoon. Ten minste een van de symptomen in een sobere stemming.
1. Depressieve stemming gedurende vrijwel de gehele dag, bijna elke dag.
2. Duidelijke vermindering van interesse voor of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende
vrijwel de gehele dag, bijna elke dag.
3. Onopzettelijk gewichtsverlies, gewichtstoename, respectievelijke toename of afname van eetlust.
4. Slaapklachten: Insomnia (Niet voldoende kunnen slapen), of hypersomnia (Te veel slapen)
5. Psychomotorische agitatie (gejaagdheid): Rusteloze, betekenisloze bewegingen maken terwijl een
persoon angstig is, of geremdheid
6. Vermoeidheid of verlies van energie
7. Gevoelens van waardeloosheid, buitensporige inadequate (onterechte) schuldgevoelens
8. Vermindering van het vermogen om te denken, zich te concentreren of besluiteloosheid
9. Gevoelens van wanhoop, terugkerende gedachten aan suïcide (zelfdoding), gedachten aan
zelfdoding zonder of met specifieke plannen.
Zo’n 650 000 mensen leiden jaarlijks aan een depressie. Een op de zeven mensen wordt ooit in zijn
leven geconfronteerd met een depressie. Het komt vaker voor mij vrouwen dan bij mannen. 1 op de
50 mensen met ernstige depressie pleegt zelfmoord.
Oorzaken (Maybergs depressiemodel)
1. Genetische aanleg -> Genetica en geslacht
2. Externe stressfactoren -> Ingrijpende gebeurtenissen, fysiek trauma en ziekte
3. Stemming regulerende circuits -> Inclusief gebieden in de cortex, subcortex en het limbisch systeem
Psychologische factoren: Negatief zelfbeeld, pessimistische levenshouding -> Cirkel van negatieve
denkpatronen. Piekeren: Wanneer iemand onophoudelijke depressieve gedachten afspeelt in zijn hoofd.
Aangeleerde hulpeloosheid: Een verschijnsel waarbij iemand aangeleerd heeft negatieve gebeurtenissen toe te
schrijven aan zijn eigen persoonlijke gebreken of externe omstandigheden waarover hij zelf geen controle
denkt te hebben -> Extreem externe locus of control.
Seizoensgebonden depressie: Vorm van depressie waarvan men aanneemt dat ze wordt veroorzaakt door een
gebrek aan zonlicht.
Bipolaire stoornis: Psychische afwijking die gepaard gaat met stemmingsschommelingen van manie tot
depressie. Manische fase -> Euforisch, vol energie, hyperactief, spraakzaam en emotioneel zeer opgewonden.
Depressieve fase -> Hierin daalt een duistere golf van melancholie over hun geest heen.
, Hoofdstuk 7. Psychologische ontwikkeling
7.1 Wat kan een pasgeboren baby?
Aangeboren reflex: Gedrags- en reactie patroon dat een kind al beheerst bij de geboorte; deel van de
biologische erfenis.
Prenatale periode: De periode tussen de conceptie en de geboorte.
1. Germinale fase: Kort na de conceptie begint de bevruchte eicel (de zygote), door celdeling te groeien.
De bevruchte eicel splitst zich eerst in tweeën, vervolgens splitsen twee cellen zich tot vier, en tegen
de tijd dat het er ongeveer honderdvijftig zijn nestelt de zygote zich in de wand van de baarmoeder.
Dit proces duurt een week.
Zygote samen met de cellen in placenta wordt een embryo genoemd (Ongeboren kind in de eerste
8 weken na de conceptie).
2. Embryonale stadium: De genetische aanleg bepaalt op welke wijze het embryo zich ontwikkelt.
Differentatieproces: Cellen van embryo gaan zich specialiseren tot onderleen van specifieke
orgaansystemen. VB: Ontwikkeling anatomische geslacht. (XX=meisje, XY=jongen)
3. Foetale stadium: Na de achtste week tot aan de geboorte wordt het ongeboren kind een foetus
genoemd. Vanaf 14e week handen krommen Begin grijpreflex.
Na 27e week Geluiden buiten de baarmoeder horen, waardoor ze vlak na geboorte ritmes en
geluiden kunnen herkennen.
Prenatale gevaren
Placenta is het orgaan tussen het embryo, later de foetus, en de moeder. Dit orgaan dient als verbinding
tussen moeder en kind, zodat voedingsstoffen naar het embryo worden gevoerd en afvalstoffen weer worden
afgevoerd. De placenta kan enkele, maar niet alle schadelijke stoffen (gifstoffen) uitfilteren.
Teratogenen: Substantie uit de omgeving (virus, drugs, chemische stof) die schade toebrengt.
Foetaal alcohol syndroom (FAS): Fysieke en mentale problemen die kunnen voorkomen bij kinderen
van wie moeders excessieve hoeveelheden alcohol dronken tijdens de zwangerschap.
Slechtere concentratie, motoriek, verlaging IQ, taalvaardigheden, geheugenproblemen.
Neontale periode: De eerste maand na de geboorte
Aangeboren reflexen.
Postruale reflex (houdingsreflex): Baby’s kunnen hierdoor zitten als ze worden ondersteund.
Grijpreflex: kunnen ze hun verzorger vastpakken.
Rooting-reflex: Hoofd draaien naar iets wat hun gezicht raakt
Zuigreflex
Stapreflex: Baby die zich voorbereidt om te leren lopen
Sensorische vaardigheden:
Reageert op smaak: Hoe zoeter, hoe zouter hoe beter. Reageren op gezonde voeding.
Baby’s kiezen menselijke stemmen boven andere geluiden
Enkele dagen na de geboorte kunnen ze het gezicht van hun moeder herkennen
Rond twee maanden kunnen baby’s kleuren onderschiden
Na 3 maanden kan een baby diepte waarnemen
Tussen 0 en 2 jaar soort tellen: Weten het verschil tussen twee en drie poppen.
Sociale vaardigheden: