Samenvatting artikelen financieel familie- en erfrecht
Blok 1 – Week 1
‘De betekenis van vergoedingsrechten sinds de invoering van de derde tranche
huwelijksvermogensrecht’ – Mr. T.F.H. Reijnen
De nieuwe regeling van de vergoedingsrechten beoogt de financierende echtgenoot te laten delen in
waardemutaties, in de verhouding waarin zijn investering staat tegenover de verwervingskosten.
Wanneer is sprake van een vergoedingsrecht?
Vergoedingsrechten zien op vermogensverschuivingen tussen echtgenoten door de aanwending van
vermogen van een echtgenoot ten behoeve van (het vermogen van) de andere echtgenoot, zonder
dat daaraan een overeenkomst ten grondslag is gelegd of sprake is van een op een echtgenoot
rustende andere verbintenis, art. 1:87 lid 4 BW. Vergoedingsrechten kunnen ook ontstaan als de
echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd (art. 1:95 en 1:96 BW). Alleen als er geen
overeenkomst of andere rechtsverhouding aan de vermogensverschuiving ten grondslag ligt, kan
sprake zijn van een vergoedingsrecht en kan art. 1:87 BW in beeld komen. Enkele andere bekende
verbintenissen uit de wet vloeien voort uit onverschuldigde betaling (art. 6: 203 BW),
ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) en onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Als een
vordering zowel gebaseerd kan worden op de regeling van de vergoedingsrechten als op
ongerechtvaardigde verrijking, zal de regeling van de vergoedingsrechten voor gaan.
De voorvraag mag niet worden vergeten: is er wel vermogen van een echtgenoot aangewend om
goederen te verkrijgen die tot het vermogen van de andere echtgenoot behoren? Ofwel, door welke
echtgenoot zijn de goederen eigenlijk verkregen? Vertegenwoordiging kan zowel uitdrukkelijk als
stilzwijgend plaatsvinden. De middellijke verkrijging van goederen is daarmee beperkt tot goederen
waarbij de levering door bezitsverschaffing geschiedt. Alleen dan wordt de opdrachtgever direct
rechthebbende, per het tijdstip waarop de tussenpersoon het goed verkrijgt van de wederpartij; dit
volgt uit art. 3:110 BW. Ook als het goederen betreft die niet middellijk kunnen worden verkregen,
bestaat de mogelijkheid van middellijke gerechtigdheid zonder goederenrechtelijke aanspraak: er
kan sprake zijn van economische eigendom, bij een echtgenoot terwijl de juridische eigendom rust
bij de andere echtgenoot.
Schenking en gift
Het aanwenden van vermogen door een echtgenoot ter verkrijging van goederen welke in het
vermogen van de andere echtgenoot vallen, kan daarmee een schenking of gift betreffen. Als dat
het geval is, is van een vergoedingsrecht geen sprake. Zo oordeelde Hof Den Haag:
‘De stelling van de man dat hem in elk geval een vergoedingsrecht toekomt terzake van de door
hem in de boot gedane investeringen stuit af op het feit dat hij de boot, toen deze gereed was en
derhalve met alles wat daarin, ook door de man, geïnvesteerd is, in mede-eigendom aan de vrouw
heeft geschonken.’
Maatschap/vennootscha onder firma
Tussen echtgenoten kan ook een maatschap bestaan. Van een maatschap is sprake wanneer tussen
de echtgenoten een overeenkomst bestaat als omschreven in art. 7A:1655 BW: de overeenkomst
tussen twee of meer personen om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit
ontstane voordeel met elkaar te delen. Als er een op schrift gestelde maatschapsovereenkomst is en
de samenwerking kwalificeert ook materieel als maatschap, zal het bestaan van de maatschap niet
ter discussie staan. Anders is dat als er geen schriftelijke maatschapsovereenkomst is. In dit
verband is een uitspraak van de Hoge Raad van 2 september 2011 van belang. Uit deze uitspraak
volgt dat, bij gebreke van een anders luidende overeenkomst, een samenwerking die aanvankelijk
niet kwalificeert als maatschap kan uitmonden in het ontstaan van een maatschap. Alles zal
afhangen uit de feiten en omstandigheden. De constatering dat sprake is van een maatschap, sluit
de toepassing van de regeling van de vergoedingsrechten uit.
Leiden vergoedingsrechten tot economische eigendom?
Van Mourik en Tuinstra stellen dit economisch belang van de financierende echtgenoot gelijk met
economische eigendom. Anderen zoals Kooiman zijn de mening toegedaan dat er geen sprake is van
economische eigendom, maar dat sprake is van een vordering in geld waarvan het beloop wordt
bepaald door de waarde van het onderliggende activum.
Tilburg University 2021-2022 R.A.C.M. Jansen
, De Minister van Justitie heeft in de Eerste Kamer te kennen gegeven dat in geval van latere
aflossing van een lening welke oorspronkelijk is aangegaan ter verkrijging van een goed, deze latere
aflossing bij nadere beschouwing niet valt onder letter b zoals de tekst van deze bepaling aan lijkt
te geven, maar onder letter a. Volgens de minister geldt het volgende:
letter a is van toepassing als de aankoop gefinancierd wordt door de andere echtgenoot dan wel de
andere echtgenoot de oorspronkelijke financiering aflost; en
letter b is van toepassing bij latere investeringen in het goed van de andere echtgenoot.
De mogelijkheden af te wijken van de wettelijke regeling
Art. 1:87 lid 4 BW bepaalt hiertoe dat echtgenoten bij overeenkomst kunnen afwijken van de leden
1 tot en met 3 van art. 1:87 BW. Vormvrijheid geldt (art. 3:37 BW). Niettemin is het ook mogelijk
bij schriftelijke overeenkomst af te wijken van de wettelijke regeling. Zo zou in de huwelijkse
voorwaarden een afwijkende regeling kunnen worden opgenomen, bijvoorbeeld dat ten aanzien van
vergoedingsrechten het nominalisme geldt.
Fiscale aspecten
Art. 5e lid 3 AWR (nieuw) bepaalt dat als bij overeenkomst wordt afgeweken van art. 1:87 leden 1
tot en met 3 BW, geen beroep gedaan kan worden op art. 5e leden 2 en 3 AWR (nieuw). Hieruit mag
echter niet de conclusie getrokken worden dat dan wel sprake is van een fiscaal relevant belang bij
het onderliggend goed. Het niet van toepassing zijn van art. 5e leden 1 en 2 AWR (nieuw) heeft
uitsluitend tot gevolg dat de fiscale interpretatie van de regeling van de vergoedingsrechten aan de
rechter wordt overgelaten.
Verder dient opgemerkt te worden dat art. 5e AWR (nieuw) uitsluitend geldt voor de vraag of sprake
is van een belang bij het onderliggende goed en dus niet bij de behandeling van de
vergoedingsvorderingen en -schulden in de belastingwetgeving.
Blok 1 – Week 2
‘Afwikkeling vergoedingsrechten’ – dr. L.H.M. Zonnenberg
Art. 1:87 BW staat in titel 6 van Boek 1, hetgeen betekent dat deze regeling geldt voor alle
echtgenoten, ongeacht of zij in gemeen- schap van goederen dan wel onder huwelijkse voorwaarden
zijn getrouwd. Voor echtelieden die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, is dit
vergoedingsrecht uitgewerkt in het huidige art. 1:96 lid 4 BW (reprise: privégoed van een
echtgenoot is in de gemeenschap gevallen) en in art. 1:96 lid 5 BW (recompense: de gemeenschap
heeft een privéschuld van een echtgenoot voldaan).
Voor vergoedingsvorderingen, die voor 1 januari 2012 zijn ontstaan, bestond en bestaat geen
wettelijke regeling. Echtelieden baseerden toen hun vergoedingsvordering op de uitspraak van de
Hoge Raad van 12 juni 1987 (NJ 1988/150 m.nt. EAAL) in de zaak tussen mevrouw Kriek en de heer
Smit.
Voor vergoedingsrechten, die vóór 1januari 2012 zijn ontstaan geldt derhalve op grond voor
jurisprudentie de nominaliteitsleer.
De Hoge Raad heeft een uit- zondering toegelaten in het geval het naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar is, dat de gerechtigde echtgenoot in het geheel niet meedeelt in de
waardestijging van de woning.
Vergoedingsrechten op hofniveau
Als één van de gehuwden eigen vermogen heeft overgemaakt naar een bankrekening, die tot de
gemeenschap van goederen behoort, is het uitgangspunt dat sprake is van een vergoedingsrecht.
Hoge Raad en vergoedingsrechten
Daarnaast is mogelijk dat een van de informeel samenleven- den, indien aan de voorwaarden van
onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) is
voldaan, op één van die gronden een aanspraak heeft op teruggave of vergoeding van bepaalde
uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende.
Samenvatting recente jurisprudentie
Op 5 april 2019 heeft de Hoge Raad ons geleerd dat, wanneer privévermogen is geïnvesteerd in het
vermogen van de andere echtgenoot of in het gezamenlijk vermogen, dat privévermogen in principe
wordt terugbetaald. Dat is alleen anders bijvoorbeeld in het geval uit het gemeenschapsvermogen
Tilburg University 2021-2022 R.A.C.M. Jansen