TOETSMATRIJS BS11
MB
Anatomie en fysiologie van de nieren
Het urinair stelsel:
- Nieren (renaal=nier)
- Urineleiders
- Urineblaas
- Urinebuis
Drie functies:
Excretie= verwijderen van organische afvalstoffen uit lichaamsvloeistoffen, worden
uit het bloed verwijderd.
Eliminatie= de lozing van deze afvalstoffen naar buiten, uit het lichaam.
Homeostatische regeling
o Regulatie bloedvolume en bloeddruk
o Regulatie ionen concentratie (opgeloste stoffen)
o Stabilisatie pH
o Behoud waardevolle stoffen
als een van deze processen verstoord raakt heeft het onmiddellijk en mogelijk
dodelijke gevolgen.
Nieren zijn op basis van de bloeddruk te bepalen of vocht vanuit de urine moet worden
gereabsorbeerd in het lichaam.
De uitscheidingsfuncties van het urinair stelsel worden uitgevoerd door de 2 nieren: organen die
urine vormen. Urine bevat water, ionen en kleine opgeloste stoffen.
Urine uit de nieren stroomt langs de urinewegen, deze bestaan uit gepaarde buizen: de urineleiders,
vervolgens gaat dit naar de urineblaas. Dit is de tijdelijke opvangplaats van urine. Als het de blaas
verlaat, loopt het door de urinebuizen naar buiten. Het proces van lozen van urine heet mictie.
De rechter nier ligt vaak iets lager dan de linker nier. Beide liggen ze tussen de spieren van de dorsale
lichaamswand en de bekleding van de buikholte. Positie is retroperitoneaal (achter
buikvlies)peritoneum)). Nieren worden op zijn plaats gehouden door bovengelegen buikvlies, contact
met aangrenzende organen en ondersteunende bindweefsel.
De nieren zijn bedekt met een dicht, vezelig nierkapsel en is verpakt in een zacht kussen van
vetweefsel. Samen met collagene vezels waar aan de nieren zijn opgehangen. Deze bindweefsels
zorgen ervoor dat de nierfunctie niet wordt verstoord door de schokken en plotselinge bewegingen
die in het dagelijks leven voorkomen.
Een losgeraakte nier = wandelende nier -> is gevaarlijk omdat de ureters en bloedvaten van de nier
tijdens het bewegen van het lichaam kunnen draaien of geknikt kunnen raken.
- Gemiddelde nier is 10cm lang, 5,5cm breed en 3cm dik. De nier heeft een roodbruine kleur.
De nierpoort is de plek waar de ureter en de nierader uittreden.
Het nierkapsel bedekt het oppervlak van de nier en omgeeft de renale sinus, interne holte.
Het vezelig kapsel omgeeft de buitenkant van de nier en bekleedt de renale sinus, interne holte.
De nier is verdeeld:
- Buitenste nierschors (cortex)
Hier begint de urinevorming, in kleine structuren genaamd nefronen (niereenheden).
Elke nier heeft + 1,25 miljoen nefronen.
- Binnenste niermerg (medula)
Bevat nierpiramiden, het uiteinde ervan (de nierpapil) steekt in de renale sinus uit.
, In de nierpirmaiden en de bovengelegen delen van de nierschors wordt de urine
gevormd.
Binnen de nierpapil wordt de urine via buizen afgevoerd naar een komvormige holte:
calix minor. 4/5 hiervan vormen de calices majores. Beide vormen ze een groot,
techtervormig compartiment, de nierbekken.
De nierbekken is verbonden met de ureters; hierdoor loopt de urine de nier uit naar
de blaas.
Bij een gezond persoon stroomt per minuut ongeveer 1200 ml bloed door de nieren of wel 20-25%
van het hartminuutvolume.
De nieren krijgen bloed aangevoerd door de a. renalis (nierslagader) die aan de buikaorta ontspringt.
Als de nierarteriën de renale sinus binnenkomen, verdelen ze zich in takken die een reeks arteriae
interlobulares renis of interlobulaire arteriën van bloed voorzien; deze laatste lopen tussen de
nierpiramiden naar buiten. Daarna buigen ze af langs de grenslijn tussen schors en merg als de aa.
Arcuatea. Uit elk van deze slagaders ontspringt een aantal interlobulaire arteriën die de schors van
bloed voorzien.
Afferente arteriolen die zich vanuit elk van de interlobulaire arteriën vertakken, voeren bloed toe
naar de capillairen van de afzonderlijke nefronen.
Bloed bereikt alle nefronen door een afferente arteriole en stroomt weg via een efferente arteriole.
Daarna stroomt het bloed naar het capillairnet rond de nierbuisjes, het zogenoemde periotubulaire
capillairnet. Dit bied een route voor het opnemen of afgeven van stoffen die door dit gedeelte van
het nefron worden afgegeven of terug geresorbeerd.
Het nefron:
Bestaat uit twee delen:
- Nierlichaampje
- Nierbuis (van 5cm)
De twee zijn met elkaar verbonden door de u lus. De gekronkelde segmenten liggen in de
nierschors en de u buis ligt geheel/gedeeltelijk in het merg.
Het nefron begint met het nierlichaampje. Dit bestaat uit:
- Het nierkapsel (kapsel van Bowman)
Kapselholte: hier komt voorurine in terecht. De holte mondt uit in de nierbuis.
, - Een komvormig compartiment dat de glomerulus bevat
Bloed komt aan bij de glomerulus via afferente arteriole en na het passeren van de
glomerulus stroomt het weg via de efferente arteriole.
In het nierlichaampje worden water en opgeloste stoffen door de bloeddruk uit de
capillairen in de holte van het omringende kapsel geperst= filtratie -> hierdoor
ontstaat er een eiwitvrije oplossing: voorurine. (op de plek van de nierfiltratie heerst
een arteriële druk van 60-65 mmHg) (filtratie is een passiefproces: voordeel, een nadeel
van filtratie is dat door een filter met poriën die zo groot zijn dat ze ook organische
afvalstoffen doorlaten. Ook water, ionen en voedingsstoffen zoals glucose, vetzuren en
aminozuren. Deze stoffen en het grootste gedeelte van het water moeten weer worden
gereabsorbeerd).
De stijgende tak is niet doorlaatbaar voor water en opgeloste deeltjes. Het neemt actief
natium en cloride-ionen uit de voorurine op.
Vervolgens komt het dan de nierbuis binnen.
- Proximale tubulus contortus (PCT), die een ingewikkeld parcours volgt in de cortex en de
medulla. De tubulus wordt vergezeld van een ingewikkeld netwerk van bloedcapillairen. De
interactie tussen de tubuli en capillairen leidt tot een sterke concentratie van primaire urine.
Het is gekronkeld, ligt voornamelijk in de cortex en wordt gevormd door een enkele laag
kubische epitheelcellen.
Er worden hier water, elektrolyten, glucose, kleine eiwitten en andere organische
stoffen teruggeresorbeerd. Sommige stoffen worden in lysosomen afgebroken,
andere worden aan de bloedcapillairen afgegeven.
- De lis van Henle, gelegen in de medulla. Het doorlaat water naar het interstitium. Het laatste,
stijgende deel van de lis van Henle wordt opgebouwd door een kubisch epitheel dat geen
water doorlaat.
- Distale tubulus contortus (DCT), keert als een rechte buis terug naar het eigen nierlichaam.
De distale tubulus stroomt uit in een verzamelbuis.
- Verzamelbuis, dit is het begin van het verzamelsysteem. Vanuit hier wordt het doorgevoerd
naar de calices/calix minor(nierkelk) en verder naar de nierbekken. Het kan ook
terugresorberen van water, natirum- kalium- waterstof- en bicarbonaationen.
Door deze buizen ontstaat er uiteindelijk urine
Functies van de nefron= voornamelijk voorurine omzetten in
urine.
, 1. Filtratie
Filtratiedruk; daling bloeddruk -> daling filtratiedruk
Glomerulaire filtratie snelheid (GFS) -> 125ml/min (hoeveelheid vocht in de nieren,
de hoeveelheid voorurine per minuut)
2. Reabsorptie
Hier is de nierbuis verantwoordelijk voor.
Het reabsorbeerd alle bruikbare organische moleculen, meer dan 90% van het water
uit de voorurine.
Ook zorgt het voor de afgifte aan de voorurine afvalstoffen die bij het filtratieproces
in het bloed zijn achtergebleven.
3. Actieve excretie