Psychologie – Behaviorisme
- Het behaviorisme begint als een wetenschapfilosofische opvatting waarin
gesteld wordt hoe wetenschap gedreven moet worden. Objectiviteit staat
centraal, psychologen mogen zich niet alleen richten op het waarneembare
gedrag van mensen en dieren. Gedachten, dromen en het reflecteren
daarover kunnen niet bestudeerd worden.
- Stelt leerprocessen centraal bij het verklaren van gedrag. Het gaat niet om
het vergaren van kennis, maar om aangeleerd gedrag. Factoren buiten een
individu worden gebruikt om het ontstaan van gedrag te verklaren.
Factoren binnen een individu worden niet onderzocht.
- Evolutionair gezien bestaat er een continuïteit tussen het gedrag van
dieren en mensen. Leerprocessen verschillen niet principieel, er word
gebruik gemaakt van de resultaten uit dierexperimenten.
- Er wordt uit gegaan van de veronderstelling dat mensen blanco op de
wereld komen: tabula rasa – lege lei – het impliceert dat al het gedrag van
een persoon u de loop der jaren geleerd is. Er is weinig aandacht voor de
erfelijk bepaalde aansturing van gedrag. Gedrag is ldat geleerd kan
worden wordt begrenst door de biologische mogelijkheden van een
organisme.
- Gedrag mag opgeknipt worden in kleine delen. Complex gedrag wordt
opgevat als een aaneenrijging van simpele leerprocessen. Om dit
begrijpelijk te maken moet er reductie worden toegepast, het gedrag wordt
zo simpel mogelijk verklaard.
Geschiedenis: John watson is verbonden aan de beginperiode. De uitgangspunten
zijn grotendeels in het artikel psychology as the behaviorist views it terug te
vinden. Gedrag wordt opgevat als een reactie (respons, R) van een organisme op
een bepaalde prikkeling of signaal (stimulus, S) van buitenaf. Al het gedrag wordt
geleerd volgen simpele SR-koppelingen. Hij gaat uit van het leerprincipe van de
klassieke conditionering, ook ontdekt door pavlov. De SR-koppeling wordt gezien
als reflex. Het opknippen van gedrag in oorzaak (S) en reactie (R) is een
mechanistische opvatting. Bij het ontstaan van het behaviorisme spelen een
aantal factoren een rol, de splitsing tussen psychologen die theorievorming
centraal stelden en psychologen die praktische toepassingen centraal stelden. De
evolutietheorie van Darwin speelde een grote rol. Watson: streeft praktische
toepassingen na, ziet geen principieel verschil tussen dieren en mensen en stelt
leerprocessen centraal bij het verklaren van gedrag. Bij de start van het
behaviorisme zijn vooral Amerikaanse psychologen die zich met de
theorieontwikkeling over leerprocessen bezighouden. Er ontstaan opvattingen die
met neobehaviorisme aangeduid worden. Binnen het neobehaviorisme wordt
uitgegaan van de opvatting dat gedrag (R) afhankelijk is van de stimulus uit de
omgeving (S) en van de condities in het organisme (O). interveniërende
variabele: een variabel tussen stimulus en respons in. Watson stelt als criterium
dat het gedrag observeerbaar moet zijn. Aan interveniërende variabelen wordt de
eis gesteld dat het objectief meetbaar moet zijn. Door de opkomst van het
neobehaviorisme wordt aandacht besteed aan een ander leerprincipe: operant
conditioneren (Burrhus Skinner) zijn theorie heeft veel invloed op het
,behaviorisme en de daaruit voortgekomen gedragstherapie. Hij benadrukt niet
het gedrag wat uitgelokt wordt door een stimulus, maar stelt dat het gevolg op
of de consequentie van gedrag bepaalt of gedrag in frequentie zal toe of
afnemen. Klassiek en operant conditioneren domineren vanaf dat moment de
theorievorming binnen het behaviorisme. Skinner neemt afstand van het
mechanistische standpunt van Watson. Watson benadrukte de lineaire relatie
tussen S en R, Skinner begrijpt het gedrag van een organisme vanuit een
wisselwerking tussen het organisme en omgeving. Beloning en straf – vormen
van reinforcement, versterking – van gedrag doen intreden bij het behaviorisme.
Skinner, mensen zijn niet los van hun omgeving te zien, het organisme speelt in
op de effecten uit de omgeving vanuit zijn drang te overleven. Hij denkt vanuit
een mechanistische en organistische opvatting. Begin jaren 60 neemt de invloed
van het behaviorisme af, de cognitieve psychologie komt op. Er zijn meer
leerprincipes dan de twee vormen van conditioneren. Skinner: Het gedrag (R)
wordt uitgelokt door het gevolg/de consequenties van het gedrag (C)
Mensbeeld: Een persoon geeft niet zelf richting aan zijn leven, het gedrag wordt
dor omgevingsinvloeden bepaald, periferalisme. De buitenkant – periferie – is
belangrijker dan de binnenkant –centralisme – van een organisme. Het wijst het
alledaagse mensbeeld af, het zijn vaak cirkelredeneringen. Gedrag kan namelijk
alleen door omgevingsinvloeden en leerervaringen verklaard worden. Mensen
komen blanco op de wereld, na de geboorte wordt iemand ingekleurd door
omgevingsinvloeden. Watson: Gezonde kinderen kunnen gevormd worden tot dat
wat door de opvoeder verkozen wordt op voorwaarde dat de
omgevingsvariabelen door de opvoeder naar believen kunnen worden
gemanipuleerd, skinner is het hier ook mee eens. Het kan als een optimistisch
mensbeeld opgevat worden. Er bestaat geen wezenlijk verschil tussen mensen en
dieren, het gedrag wordt bepaald door leerprocessen. In het behaviorisme staat
de geschiedenis van de mens niet centraal. Leerprincipes werken bij kinderen
hetzelfde als bij volwassenen. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen wat
ze als privépersoon denken en als wetenschapper. Dat wat plaatsvindt tussen
stimulus en respons werd de black box genoemd.
Indeling behaviorisme: de mechanistische visie is dominant binnen het
behaviorisme. Gedrag is te ontleden in deeltjes die bestaan uit S-R-
verbindingen(WATSON) of R-C verbindingen (SKINNER), hier wordt lineair causaal
gedacht –oorzaak en gevolg –. Skinner benadrukt interacties tussen een
organisme en zijn omgeving, hij besteedde aandacht aan de circulaire causaliteit.
Het behaviorisme wijst erfelijke aanleg af. De evolutietheorie heeft wel invloed
uitgeoefend maar er word weinig aandacht besteed aan biologische oorzaken van
gedrag. De opvatting van skinner, een mens is niet los te zien van zijn omgeving,
impliceert dat sociale en culturele aspecten invloed uitoefenen op gedrag, het
wordt weinig uitgewerkt. Het behaviorisme kijkt alleen naar gedrag en
verwaarloost de belevingen van mensen.
Leerprocessen:
De moderne leerpsychologie en neobehaviorisme gaan ervan uit dat
leerprocessen hiërarchisch en evolutionair geordend kunnen worden. Hoe lager
, een organisme op de evolutionaire ladder staat, hoe simpeler het gedrag en de
leerprocessen zijn die dit gedrag beïnvloeden.
De globale indeling:
Cognitief of symbolisch leren Het hoogste niveau. Bij mensen en
intelligente zoogdieren, zoals
mensapen. Hogere leerprocessen
vatten de lagere op.
Associatieleren Het middelste niveau. Bij
Klassiek en operant conditioneren complexere organismen zoals
zoogdieren
Gewenningsleren Het laagste niveau. In principe bij
Habituatie en sensitisatie alle levende organismen
Habituatie: In het dagelijks leven komen er heel veel prikkels op ons af. Deze
worden automatisch geselecteerd op relevantie. Prikkels die de selectie
doorkomen worden na verloop van tijd nie meer belangrijk gevonden, dit wordt
verklaard door habituatie. Voorbeeld: Je komt binnen en ruikt koffie, het is een
stimulus. Even later ruik je dit niet meer, er heeft gewenning plaatsgevonden.
Het is een aangeboren leerproces. Mensen die weinig habitueren kunnen
schrikachtig zijn, maar verveen zich niet. Mensen die dit snel doen raken sneller
verveeld. Mensen met autisme en schizofrenie kunnen niet goed habitueren, een
prikkel die herhaald wordt blijft voor hen een nieuwe prikkel.
Sensitisatie: Het tegenovergestelde van habituatie. Komt bij angst voor en slaat
op het verschijnsel dat een lichte variant van de oorspronkelijke prikkel dezelfde
angst uitlokt.
Klassiek conditioneren: het eerste leerproces dat uitgebreid door
behavioristen werd bestudeerd. Het werd gelijktijdig door Pavlov en Watson,
Rusland en VS ontdekt. Het is een leervorm waarbij voorgebouwd wordt op een al
bestaande, aangeboren reflex. Het is direct na de geboorte mogelijk. Voorbeeld:
Als je fietst en iemand toetert schrik je van het geluid. Het harde geluid is een
ongeconditioneerde – niet geregelde – stimulus. De schrikactie is een
ongeconditioneerde respons. Als de ongeconditioneerde stimulus gelijktijdig
plaatsvindt met een andere stimulus kan deze van oorsprong neutrale stimulus
dezelfde schrikactie oproepen. Er heeft een leerproces plaatsgevonden, waarbij
het organisme geleerd heeft twee stimuli met elkaar te verbinden, associëren.
Watson: met dit model kunnen fobieën verklaard worden. Voorbeeld:
1. Plotseling geluid, ongeconditioneerde stimulus -> angstreactie,
ongeconditioneerde respons
2. Witte muis en plotseling geluid,
Ongeconditioneerde + nieuwe stimulus -> angstreactie, na enige malen
herhalen
3. Witte muis, geconditioneerde stimulus -> angstreactie, geconditioneerde
respons.
Het ontstaan van veel gedrag is begrijpelijk gemaakt. Uit biologisch onderzoek
blijkt dat lichamen van mensen en dieren zo zijn ingericht dat als een