Gedragswetenschappen
Tentamen 1.1
Lesweek 1 – Nature-nurture en verkenning psychologie
Aangeven waar de psychologische wetenschap zich op richt
Houdt zich bezig met menselijk gedrag en de achtergronden hiervan. Wat doen mensen en waarom doen ze
dat.
Beschrijven welke psychologische stromingen er zijn
- Psychoanalyse
- Behaviorisme
- Humanistische psychologie
- Cognitieve psychologie
Beschrijven wat de nature-nurture kwestie inhoudt en wat de huidige opvattingen hieromtrent zijn
Nature: Gedrag en ontwikkelingen van de mens zijn aangeboren, biologische factoren gestuurd en beïnvloed.
Nurture: Gedrag en ontwikkelingen zijn aangeleerd. Ze worden door omgevingsfactoren beïnvloed.
Aangeven wat er onder een ‘stroming’ in de psychologie wordt verstaan
Je kan het vergelijken met politieke partijen: ze willen allemaal het land besturen, maar doen dit vanuit
verschillende overtuigingen
Lesweek 2 – Psychodynamische benaderingen
Het driftmodel van de psychodynamische benadering beschrijven
- ID: Het onderbewuste, de driften (duiveltje)
- EGO: Ik, moet ontwikkeld worden door kind
- SUPEREGO: Ideaalbeeld, het geweten (engeltje)
De ontwikkeling van het ID, EGO en SUPEREGO uitleggen
- De orale fase (0 - 1,5 jaar): De babytijd. Het bevredigen van driften staat centraal. Als de baby daar te
weinig van ontvangt, kunnen babybehoeften blijven domineren.
- De anale fase (1,5 – 3 jaar): De periode waarin het kind een eigen wil krijgt en de ontlasting onder
controle leert te houden. Het kind ervaart dat het zichzelf en anderen kan controleren. Als ouders te
streng op te slap zijn, kunnen kinderen problemen krijgen met netheid, autoriteit, regels, gierigheid,
creativiteit, macht en orde.
- De fallische fase (3 – 6 jaar): Geslachtsverschil staat centraal. Jongens willen met hun moeder trouwen
en meisjes met hun vader.
- Latentiefase (6 – 12 jaar): Rustige periode. Persoonlijkheid is gevormd. Gericht op schoolgang en
leeftijdsgenoten.
- Genitale fase (12 – 23 jaar): Driften en conflicten worden weer actiever bij het aangaan van volwassen
rollen onder invloed van hormonen en culturele verwachtingen.
Uitleggen wat er onder afweermechanismen verstaan wordt en 10 mechanismen noemen
Afweermechanismen ontwikkelen we om gevoelens van angst onder de oppervlakte te houden
1. Verdringing: angstwekkende gevoelens weggestopt, maar blijven wel invloed uitoefenen.
2. Ontkenning: ontkent omdat ze beangstigend zijn
3. Reactieformatie: angstwekkende impulsen worden onschadelijk gemaakt door het omgekeerde in het
bewust toe te laten
4. Isolering: ontoelaatbaar of angstwekkend gevoel wordt afgesplitst van de rest van je persoon
5. Intellectualisering: moeilijke innerlijke zaken worden met veel moeilijke woorden weggepraat
6. Projectie: een onacceptabel impuls van jezelf wordt op een ander geprojecteerd
7. Splitsing: iemand wordt gezien als helemaal goed, helemaal slecht of afwisselend slecht en goed
8. Rationalisering: wordt een impuls die eigenlijk wordt afgekeurd (door superego) toch uitgeleefd en
vervolgens goedgepraat
9. Verplaatsing: als je een impuls gericht op een bepaald persoon uit bij iemand anders
10. Sublimatie: het ego kanaliseert hierbij je behoeften op zo’n manier dat iedereen tevreden is (id +
superego.
, De begrippen overdracht en tegenoverdracht uitleggen
Overdracht: het beleven van gevoelens bij iemand die horen bij een ander, meestal bij een persoon uit het
verleden. Je draagt gevoelens en gedrag die gericht zijn op de ene persoon over op een ander persoon.
Tegenoverdracht: als een patiënt iets van vroeger oproept bij een therapeut.
Beschrijven wat er onder de zelfpsychologie van Kohut en Stern verstaan wordt
Ze hielden zich bezig met narcistische problematiek bij patiënten die veel bewondering nodig hebben.
‘Een narcist heeft een zwak ego; heeft dus voortdurend bewondering nodig’. Deze patiënten hebben te weinig
bevestiging gehad als kind.
Beschrijven welke kanttekeningen er zijn geplaatst bij de psychodynamische benaderingen
- De theorieën zijn moeilijk te onderzoeken en te toetsen, omdat begrippen vaag zijn. Onbewuste
processen zijn niet goed te onderzoeken.
- Het lijkt niet altijd nodig te zijn om terug te gaan naar het oorsprong van het probleem.
Psychodynamische hulpverleners leggen de nadruk op de vroege kindertijd te overdreven.
- Het effect van de benadering is moeilijk te onderzoeken, want de doelstelling is vaak te breed.
Sommige van deze therapieën duren lang, soms jaren, waardoor niet helder is waaraan veranderingen
bij die cliënt zijn toe te schrijven.
- Psychodynamische therapeuten gaan er meestal vanuit dat het goed is om emoties te uiten. Volgens
sommigen wordt door het uiten van emoties het probleem juist versterkt.
- Psychodynamische theorieën leggen een sterk accent op problemen en conflicten. Er is geen aandacht
voor wat goed gaat.
- Er wordt vooral gekeken naar innerlijke processen en te weinig naar externe omgevingsfactoren.
- Men gaat ervan uit dat onbewuste gevoelens de gedachten bepalen, terwijl dit ook andersom kan zijn.
- Er wordt te weinig rekening gehouden dat sommige problemen blijven bestaan, omdat iemand
gedragsmatig te weinig heeft geleerd.
- Psychodynamische hulpverleners leggen een sterke verantwoordelijkheid bij opvoeders.
Lesweek 3 – Behavioristische benadering
De uitgangspunten en de ontstaan redenen van de behavioristische benadering uitleggen
Ontstaan uit kritiek op de psychoanalyse: te vaag en onwetenschappelijk.
Uitgangspunten:
- Gedrag is aangeleerd, niet aangeleerd of foutief aangeleerd (verslaving, angst, verlegenheid)
- Nieuw gedrag kan worden aangeleerd via concrete opdrachten
- Waarneembaar gedrag
- Tabula rasa (we worden geboren als een onbeschreven papier)
- Emotionele problemen oplossen door nieuw gedraag of ander gedrag te leren
De drie vormen van leren uitleggen en met voorbeelden toelichten
Klassieke conditionering (Pavlov): Je associeert een bepaalde emotie aan een bepaalde omgeving, voorwerp
etc. Reflexmatig associatief leren. (Associatie)
Een voorbeeld dis een hond die een bot krijgt. Wanneer je elke keer als de hond een bot krijgt een
belletje laat rinkelen, zal hij de bel associëren aan het bot. Wanneer je alleen het belletje laat rinkelen,
zal de hond gaan kwijlen.
Operante conditionering (Skinner): Bij deze vorm van leren gaat het om gedrag dat in frequentie toeneemt,
afhankelijk van het gevolg van dat gedrag. Deze gevolgen kunnen gedrag versterken of niet. Als op bepaald
gedrag beloning volgt, neemt gedrag toe. Als het gedrag gestraft wordt, neemt het gedrag af. (Beloning, straf)
Een voorbeeld is een leerling belonen als hij of zij netjes schrijft. Als de leerling netjes schrijft, mag hij
of zij de volgende keer met een gekleurde pen schrijven.
Model-leren (Bandura): Leren van wat je ziet bij anderen. (Imiteren)
Een voorbeeld is een meisje dat werd opgevoed door een groep honden. Ze begon op handen en
voeten te lopen en te blaffen. Ze kon niet praten en deed na wat ze bij de honden zag.