Isa van der Moer
Leren en Cognitie
Hoofdstuk 1. Leren: definitie, principes en theorieën
Menselijk leren neemt veel vormen, sommige zichtbaar én andere onzichtbaar (rekenen).
Mensen leren voor verschillende redenen, externe beloningen of persoonlijke redenen en
doelen. Vrijwel al het menselijk gedrag is aangeleerd, maar weinig is instinctief. Doordat
we kunnen leren zijn we flexibel en kunnen we ons makkelijk aanpassen. De specifieke
omgeving waarin we leven heeft dan ook een enorme invloed op wat we leren.
Leren: lange-termijn verandering van mentale representaties/ associaties
als resultaat van ervaring.
Lange termijn: niet kort, maar ook niet persé blijvend.
Mentale representaties: het gebeurt in het brein.
Resultaat van ervaring: kan zowel het gevolg zijn van actief of passief leren
(ervaren).
Leren krijgt vorm in nieuwe gedraging, een verandering in de hoeveelheid, intensiteit of
snelheid van bestaand gedrag, een verandering van complexiteit van gedrag of een
nieuwe reactie op een bepaalde stimulus.
We kunnen leren het best begrijpen a.d.h.v. systematisch onderzoek, wat pas sinds deze
eeuw gebeurt. Onderzoek kan verdeeld worden in:
Kwalitatief en kwantitatief onderzoek;
Basisonderzoek: het onderzoeken van specifiek leren in gecontroleerde en
vooropgezette situaties.
Toegepast onderzoek: menselijk leren wordt onderzocht in realistische taken en
settings.
Leerprincipes en theorieën
Leerprincipes: identificeert factoren die leren beïnvloedt en geeft het effect van de
1 factoren. Gedrag dat wordt opgevolgd door een beloning wordt vaker
vertoond. (= welke factor is belangrijk).
Leertheorie: geeft een verklaring van de onderliggende mechanismes in het leren. (=
waarom belangrijk).
De ontwikkeling van leertheorieën en psychologie
De studie van het leren begon met het structuralisme en
functionalisme centraal. Beide theorieën waren
gebaseerd op slechte onderzoeksmethodologieën
(introspectie).
Als gevolg werd leren objectiever en wetenschappelijker
onderzocht.
Behaviorisme: leren door stimulus-response te
observeren. Al snel werd geconstateerd dat leren
ook door anderen kan;
Sociale leertheorie: hoe leren mensen van
observeren.
Aan de andere kant werd gekeken naar interne
processen tijdens leren:
Piaget (ontwikkeling redeneren) en Vygotsky
(omgeving).
Het werd duidelijk dat slecht gedrag observeren niet
genoeg was:
Cognitieve psychologie: mentale fenomenen bestuderen;
Sociale cognitieve theorie;
Socioculturele theorie: we leren van onze omgeving;
Tot slot kwam er door technologische vooruitgang cognitieve neurowetenschap
waarbij focus ligt op wat er in het brein gebeurt tijdens leren. Alle bovenstaande
theorieën bestaan naast elkaar en hebben elkaar beïnvloed.
1
, Isa van der Moer
Voor- en nadelen van leertheorieën
(+) Theorieën geven de mogelijkheid om verschillende studies samen te vatten in
beknopte informatie;
(+) Theorieën vormen het beginpunt voor nieuw onderzoek, het leidt tot vragen;
(+) Theorieën helpen om onderzoeksresultaten te begrijpen en te verklaren;
(+) Theorieën (inzicht in leermechanismes) kunnen therapeutische strategieën worden
ontwikkeld.
(-) Geen enkele theorie beschrijft alles wat we weten over leren;
(-) Theorieën beïnvloeden de informatie die gepubliceerd wordt, waardoor kennis
gebiased wordt.
Geen enkele theorie is een feit, omdat alle informatie telkens vernieuwd en veranderd
kan worden. Om deze reden kunnen theorieën beter benaderd worden in de mate van
bruikbaarheid.
Mensen zijn enorm afhankelijk van hun omgeving als het gaat om leren. Effectieve
docenten baseren hun onderwijs dan ook op onderzoeksresultaten, principes en theorieën
van leren.
2
2
, Isa van der Moer
College 2. Behaviorisme (H3)
In het behaviorisme gaat het allemaal om de relatie tussen stimulus response (S-R). De
focus ligt op het proces van input (stimulus) naar output (response), waarbij alles wat in
het hoofd gebeurt gezien wordt als black box.
In de vroege psychologie was er de vraag om psychologie objectiever te maken,
behavioristen droegen bij.
Belangrijke personen
Watson: De stichter van het behaviorisme op basis van de Manifest (1913);
Pavlov: Klassiek conditioneren, alle experimenten met honden S-R en kwijl;
Skinner: Operant conditioneren, alle experimenten met duiven en ratten;
Thorndike: Wet van effect.
Bandura: Sociaal leren -> kenmerkt de overgang van het strenge behaviorisme naar
cognitivisme.
Belangrijke termen van het behaviorisme
Equipotentialitity: de assumptie dat mensen en andere dieren op dezelfde manier
leren. Om deze redenen wordt onderzoek veelal bij dieren
uitgevoerd en resultaten gegeneraliseerd.
Objectiviteit: de relatie tussen stimulus response (S-R pychologie). Omdat dit
het enige is wat je kunt observeren, is dit ook het enige waar je een
uitspraak over kunt doen.
Mentale processen: alles wat in de blackbox (hoofd) gebeurt heeft geen zin om te
onderzoeken, omdat dit niet objectief is. Neobehavioristen hechten
wel belang aan het brein, ofwel, de SOR psychologie.
Wat is leren? In tegenstelling tot de eerdere definitie, wordt leren gezien als een
verandering in het gedrag. Er wordt niet gesproken over leren maar
3 conditioneren.
Blank slate Het idee van Tabula Rasa. We worden volledig gevormd door onze
omgeving.
Het behaviorisme gaat niet alleen over simpele stimulus response relaties, maar ook heel
ingewikkeld gedrag kun je leren door de juiste reinforcement.
Thorndike
Thorndike was heel erg bezig met de vraag hoe een nieuwe vaardigheid wordt geleerd.
Volgens hem bestaat kennis uit een netwerk van associatieve links. De puzzelbox is een
van zijn bekendste werk; hij deed een kat in een box en vroeg zich af of de kat zou
kunnen ontsnappen door aan de hendel te trekken. Het bleek dat door te oefenen (trail
en error) dat de kat doorkreeg dat er een link bestond tussen de puzzelbox (S) en hendel
(R).
Volgens Thorndike is kennis dus de link tussen stimulus en response. Dit heeft geleid tot
drie wetten:
Law of Readiness: Mensen leren het beste wanneer ze er fysiek en mentaal klaar voor
zijn. Hierbij kan gedacht worden aan concentratie, motivatie,
vermoeidheid, ontwikkeling etc.
Law of exercise: herhaling maakt de link tussen stimulus en response sterker.
Law of effect: connectie wordt versterkt door belonen en afgezwakt door
straffen.
Het idee dat consequenties gedrag beïnvloeden staat centraal in het behaviorisme.
Vroeg onderzoek berustte op introspectie, waarbij mensen gevraagd werd om in hun
hoofd te kijken. Deze methode is subjectief, dus er ontstond behoefte aan objectiviteit;
focus op zichtbaar/meetbaar gedrag.
Algemene assumpties van behavioristen
3
, Isa van der Moer
1. De principes van leren moeten gelden voor verschillende gedragingen en
verschillende organismen. Equipotentiality: de assumptie dat mensen en andere
dieren op dezelfde manier leren.
2. Leerprocessen kunnen het best bestudeerd worden via stimulus-response
observatie (SR-psychologie).
3. Interne processen worden uitgesloten. Wat er in het hoofd gebeurt is een black
box, ofwel een mysterie. Neo-behavioristen erkennen de mentale gebeurtenissen
en kijken ook naar wat er in het organisme gebeurt = Stimulus-organisme-
response (SOR) psychologie.
4. Leren wordt zichtbaar in gedragsverandering.
5. Organismen worden geboren als Tabula Rasa. Organismes worden niet geboren
met predisposities tot gedrag, maar vergaren gedrag via hun omgeving en
ervaringen.
6. Leren is het resultaat van omgevingsfactoren. Leren kan volgens behavioristen
gezien worden als passief proces, het overkomt je. Er wordt veelal gesproken van
conditioneren i.p.v. leren.
Deterministen: stellen dat als we weten hoe iemand in het verleden heeft
geleerd/gereageerd en ervaren, dat we dan met 100% zekerheid kunnen zeggen
hoe de volgende response zou zijn.
7. De bruikbaarste theorieën zijn het zuinigst.
Twee bekende theorieën van de behavioristen zijn het klassiek conditioneren en
operante conditionering. Het belangrijkste onderscheid tussen beide theorieën ziet er
als volgt uit:
Klassiek Operant
Onvrijwillig leren Vrijwillig leren
Passief Actief
Leren van nieuwe Aanleren van nieuw gedrag
verbanden (S-R)
4
Klassiek Conditioneren (Pavlov)
Leren zou volgens Pavlov plaatsvinden in de volgende drie stappen:
1. Een neutrale stimulus (NS) is geïdentificeerd, waarop het organisme normaal
niet zou reageren;
2. De neutrale stimulus wordt vervolgens gepresenteerd voor een andere stimulus,
die uit zichzelf een reactie uitlokt (US) ongeconditioneerde stimulus. Een US
leidt tot een ongeconditioneerde response.
3. Nadat de neutrale stimulus gelinkt is aan een ongeconditioneerde stimulus, wordt
de NS een geconditioneerde stimulus met een geconditioneerde response.
KC geldt voor vrijwel alle diersoorten. KC werkt het best als de twee stimuli gelijktijdig
gepresenteerd worden. Omdat de CS fungeert als een signaal voor de UCS en UCR
spreken we ook wel van signaal leren. KC gaat veelal over onvrijwillig leren, omdat de
leerling geen controle heeft op de geleerde
reactie (CR).
Het komt er dus op neer dat je start met
een neutrale stimulus, welke geen reactie uitlokt. Deze koppel je aan een
ongeconditioneerde stimulus, die uitzichtzelf leidt tot een reactie (UCR). Door deze samen
4