Begrippenlijst 5O203 Respiratie 2
Anatomie tractus respiratorius
Long: ademhalingsorgaan, waarin gaswisseling tussen bloed en lucht plaatsvindt
en die daarnaast verantwoordelijk is voor handhaven zuur-basenevenwicht
Pleura: sereuze vlies dat de long bekleedt, onder te verdelen in de viscerale en
pariëtale pleura; gaan in de hilus in elkaar over en tussen de bladen bevindt zich
de pleuraholte; bedekt met mesotheel rustend op laag bindweefsel met
collageen en elastine
Pleura visceralis: pleura gelegen om de long
Pleura parietalis: pleura gelegen tegen de borstkast
Intrapleurale ruimte: ruimte tussen de pleura visceralis en parietalis gevuld met
een kleine hoeveelheid pleuravocht
Ventilatoire pomp: structuren die de ventilatie mogelijk maken,
bestaande uit de thoraxwand, ademhalingsspieren, longen en
intrapleurale ruimte
Ademhalingsspieren: spieren die betrokken zijn bij de ademhaling,
bestaande uit diafragma, m. intercostalis externus en internus, m.
sternocleidomastoïdeus, m. scalenus en de abdominale spieren
Geleidende luchtwegen: deel van de luchtwegen die een weg verschaft
waarlangs lucht van en naar de longen gaat en de ingeademde lucht
bevochtigt, verwarmt en reinigt; bestaande uit neusholte, nasofarynx,
larynx, trachea, bronchi, bronchioli en bronchioli terminales; opgebouwd
uit kraakbeen, elastische vezels en gladspierweefsels
Respiratoire luchtwegen: deel van luchtwegen waar de respiratie
plaatsvindt; gevormd door bronchiolo respiratorii, ductuli alveolares en
hierop aansluitende sacculi alveolares en alveoli
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
,Vestibulum nasi: voorhof van de neus die in openverbinding staat met de buitenwereld via de
neusgaten
Fossae nasales (neusholten): holten van de neus; bevatten drie dunne met slijmvlies beklede
botplaten (conchae) die inwendig oppervlak neusholte sterk vergroten
Septum nasi (neustussenschot): tussenschot die de twee fossae nasales scheidt
Sinus paranasales (neusbijholten): bijholten bij de neus, gelegen in os frontale, maxillare,
ethmoidale en sphenoidale; via kleine openingen in verbinding met neusholte waardoor slijm en
andere secretieproducten door trilhaarcellen kunnen worden afgevoerd
Farynx (slokdarmhoofd): bovenste deel van het ademhalings- en spijsverteringsstelsel van veel
gewervelden; onder te verdelen in de nasofarynx en orofarynx
Nasofarynx: bovenste gedeelte van de farynx waarin de linker en rechterzijde van de buizen van
Eustachius (tubae auditivae) uitmonden en waarin de faryngeale tonsil (adenoïd) bevindt
Orofarynx: bovenste gedeelte van de keelholte op de plek waar de keel in de luchtweg en
voedselweg wordt gescheiden; begint achter mondholte net onder de nasofarynx; wordt gescheiden
van de nasofarynx tijdens slikken doordat de huig zich optrekt
Larynx (strottenhoofd): buisvormig orgaan dat farynx met trachea verbindt; betrokken bij
openhouden van de luchtweg bij de stemvorming en bij slikmechanisme
Epitglottis (strotklepje): klepje dat voorkomt dat eten in trachea komt
Trachea (luchtpijp): buis die loopt van larynx tot carina met 16 – 20 U-vormige kraakbeenringen van
hyalien kraakbeen, die aan de andere kant wordt bekleed door de paries membranaceus
Paries membranaceus: bindweefsel aan het open gedeelte van de U-vormige kraakbeenringen van
de trachea dat rijk is aan collagene, elastisch en gladdespiervezels (worden verkort en vernauwd bij
ademhalingsbewegingen); slokdarm ligt hier tegen aan
Hoofd carina: onderste deel van trachea; vormt splitsing van de luchtpijp in de twee hoofdbronchus
Bronchus (luchtwegvertakkingen): vertakkingen van de trachea, die verder vertakken naar de
longlobben en –segmenten
Primaire/hoofd bronchus: vertakking van de trachea t.h.v. de carina; linker is langer dan de rechter
omdat het om de aortaboog en het hart heen moet bewegen; gaat over in de lobulaire bronchi t.h.v.
de longhilus; vertakt zich dichotoom negen- tot twaalfmaal
Secundaire/lobulaire bronchi: aftakking van de hoofdbronchus die elke longkwab voorziet van
zuurstof; rechter heeft drie bronchi lobares, de linker twee
Segmentale bronchi: aftakking van de bronchi lobares die de verschillende segmenten van de
kwabben voorziet van zuurstof
Segmentum bronchopulmonale: piramidevormig segment van de longkwabben die worden voorzien
van hun eigen bronchi segmentales en twee slagaders (a. pulmonalis en bronchiales); elk segment is
van elkaar gescheiden door bindweefsel; rechterlong heeft er 10; 3 sup, 2 mid en 5 inf en de
linkerlong heeft er 8-10; 4-5 in sup en 4-5 in inf
Bronchiolus (kleine luchtpijpvertakking): vertakking van de bronchus, die geen kraakbeen of klieren
meer hebben; beginsegment nog bekleed met respiratorisch epitheel dat snel wordt vervangen door
eenlagig cilindrisch epitheel zonder slijmbekercellen en eenlagig kubisch bij bronchioli terminales
Intralobulaire bronchiolus: aftakking van de segmentale bronchi die de kleinere kwabjes (de lobuli)
van de segmenten voorziet van zuurstof; vertakken tot vijf a zeven bronchioli terminales
Bronchiolus terminales: aftakking van de lobulaire bronchioli waaruit de bronchioli respiratorii
ontspringt
Bronchiolus respiratorii: vervolg van de bronchioles terminals dat eindigt in de ductuli alveolaris
Ductus alveolaris: gangetjes die de bronchioli respiratorii verbindt met de sacculi alveolaris
Sacculi alveolaris: plaats waar overgrote meerderheid van de alveoli in de long ontspringt
Alveoli: zakvormige structuren in de wand van bronchiolus respiratorii, ductus alveolaris of sacculus
alveolaris waar aan de wand gaswisseling plaats vindt; bepalen sponsachtige karakter van de long die
het grootste deel van het longvolume innemen; onderling gescheiden door interalveolair septum en
in verbinding door interalveolaire poriën
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
,Interalveolair septum: tussenschot (10 m) die alveoli scheiden;
bestaat uit twee lagen alveolaire epitheel met daartussen het
interstitium
Interstitium: ruimte waarin zich longcapillairen bevinden evenals
een netwerk collageen en elastine (fibrocyten), macrofagen,
leukocyten en andere vrije cellen van het bindweefsel
Bloed-gasbarrière: barrière (0,5 m) waarin de lucht in de alveoli
wordt gescheiden van het capillaire bloed door alveolair
plaatepitheel (met laag surfactant), de lamina basalis, interstitieel
bindweefsel, de lamina basalis van het endotheel en het endotheel van de longcapillairen
Surfactant: een oppervlaktespanningverlagende en compliantieverhogende stof; voorkomt collaps
van alveoli tijdens uitademing en voorkomt zo toename van ademarbeid; mix van lipiden en eiwitten,
geproduceerd door pneumocyt II; dichtheid van het surfactant varieert met de ademhaling en met
verschillende alveoli; afhankelijk van grootte en de snelheid waarmee deze infleert of defleert,
verandert de dichtheid; zorgt voor uniforme ventilatie in alveoli, wat beter is voor uitwisseling; bevat
een hydrofiele kant en een hydrofobe kant waardoor het een lucht-water interface heeft
Dode ruimte: deel dat niet aan de gaswisseling mee doet, oftewel het geleidende deel
Anatomische dode ruimte: geleidende gedeelte van de luchtwegen dat geen gasuitwisselingsfunctie
heeft (tussen mond en alveoli), oftewel dat wel geventileerd maar niet doorbloed wordt; tijdens rust
30% en tijdens inspanning 15% van TLC
Fysiologische dode ruimte: deel van de luchtwegen die niet geperfundeerd zijn en dus niet meedoen
aan de gaswisseling; fysiologische dode ruimte = anatomische dode ruimte (+ alveolaire dode ruimte)
Alveolaire dode ruimte: dode ruimte doordat bepaalde alveoli niet geperfundeerd zijn door
bepaalde ziektes en dus niet mee kunnen doen aan de gaswisseling;
Respiratoire cellen
Respiratorisch epitheel: epitheel van de geleidende luchtweg, bestaande uit meerrijig epitheel met
trilharen dat veel slijmbekercellen bevat
Seromuskeuze klieren: klieren die een seromuskeus product produceren waarin stofdeeltjes en
wateroplosbare gassen in worden opgevangen dat door de trilharen kan worden afgevoerd naar de
keelholte; heeft ook functie bij het bevochtigen van de ingeademde lucht
Borstelcellen: cellen die worden beschouwd als sensorische receptorcellen; bevatten veel en lange
microvilli op het apicale celoppervlak; basale oppervlak bevindt zich afferente zenuwuiteinden
Basale cellen: afgeronde of piramidevormige cellen op de lamina basalis waarvan de top niet tot aan
het epitheeloppervlak loopt; cytologische kenmerken van onrijpe cellen en zijn te beschouwen als
generatieve stamcellen van epitheel
Kleine korrelcellen: cellen die een rol spelen bij regulering van secretieprocessen in slijmvlies; wordt
gekenmerkt door groot aantal basaal gelegen granula; behoren tot het diffuse neuro-endocriene
systeem (DNES)
Pneumocyt I: cel die 90 – 95% van het gehele alveolaire oppervlak bedekt en de kortste route voor
gas diffusie representeren; zijn erg plat (mogelijk gemaakt door surfactant)
Pneumocyt II: cel die het pulmonaire surfactant maken en in staat zijn om te delen tot pneumocyt I
als deze beschadigd raken; bevatten lamellaire/zebra bodies
Clara-cellen: secernerende cellen met apicale secreetgranula die functie van type II-cellen
ondersteunen, bijdragen aan vorming surfactant en lokale anti-inflammatoir effect hebben
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
,Bloedvoorziening longen
Pulmonale circulatie: circulatie van de longen, die wordt gekenmerkt door
een dubbele bloedvoorziening
Functionele bloedvaten: bloedvaten van de longen die de functie van de
longen uitvoeren door gaswisseling; zijn de a. en v. pulmonalis
A. pulmonalis: arterie die dient voor gaswisseling en zuurstofarm bloed
vervoert; takken volgen de bronchiale boom tot niveau van ductulus
alveolaris waaruit hier zich een dicht capillairnet gelegen ontspringt in de
interalveolaire septa
V. pulmonalis: vene die geoxygeneerd bloed vanuit de longen afvoert terug
naar het hart; voert meeste bloed vanuit a. bronchialis af (ipv v. bronchialis)
waardoor het naast geoxideerd, ook een deel ongeoxideerd bloed bevat
Systemische bloedvaten: bloedvaten van de longen die de longen zelf van bloed voorzien; zijn de a.
en v. bronchiales (kleiner dan a.v. pulmonales)
A. bronchialis: voorzien de longen zelf van zuurstofrijk bloed; takken van a. bronchiales ontspringen
uit aorta en lopen mee met de bronchiale boom waar ze op niveau van bronchioli respiratorii
anastomoseren met takken van a. pulmonalis; meeste bloed wordt via de v. pulmonalis afgevoerd
i.p.v. de v. bronchiales (deze mondt uit in v. (hemi-)azygos); vrijwel altijd afkomst van longbloeding
Longhilus: hilus naar de long waar de a. v. pulmonalis, lymfevezels en de bronchus doorheenlopen; in
de hilus vertakt de primaire bronchus zich in secundaire bronchi
Natuurkundig aspect respiratie
Intrapleurale druk (PIP): druk die heerst in de intrapleurale ruimte, of anders gezegd de
intrathoracale druk; is lager dan de barometrische druk doordat de borstkas en longen van elkaar af
bewegen, waardoor er een relatief vacuüm ontstaat; er bestaat een apex-to-base PIP door
zwaartekracht en postuur (lopend va -10 tot -2,5), maar gemiddeld wordt een PIP van -5 mm Hg
genomen, oplopend tot -7,5 tijdens inspiratie
Intrathoracale druk: druk in de thorax behalve in lumen van bloed- en lymfevaten en luchtwegen
Alveolarie druk (PA): druk die heerst in de longen; daalt tijdens inademing (acuut tot – 2mm Hg
waarna hij langzaam toeneemt) doordat de volume van de longen toeneemt en stijgt tijdens
uitademing doordat de volume van de longen afneemt; dynamische component dat airflow bepaald;
gelijk aan 0 mm Hg (= PB) wanneer de epiglottis openstaat (statische condities)
Transpulmonale druk (PTP): het drukverschil tussen de alveolaire de intrapleurale druk (PTP = PA – PIP);
statische component dat longvolume bepaald; verantwoordelijk voor uitzetting van de long: bij 5 mm
Hg een normale long die tijdens inspiratie in normale longen verhoogd van 5 mm Hg tot 7,5 mm Hg
waardoor longvolume toeneemt; gelijk maar tegengesteld aan PIP wanneer de epiglottis open staat
Barometrische druk (PB): druk van de buitenlucht; absoluut gelijk aan 760 en relatief 0 mm Hg
Compliantie: rekbaarheid; bestaat uit elastische (retractie of terugtrek) kracht van de long en de
elastische kracht (stijfheid) van de thoraxwand.
Elasticiteit: mogelijkheid om terug te keren in oorspronkelijke vorm bij opgeheven rekkrachten
Luchtwegweerstand (Raw): totale luchtweg weerstand; bij normale mensen speelt dit met name een
rol bij de grote luchtwegen ondanks dat de kleine luchtwegen een hoge luchtwegweerstand hebben
(zijn parallel geschakeld, dus hebben bijna geen effect); bij een ziekte zoals COPD dragen de kleine
luchtwegen wel een grote rol doordat deze zijn aangedaan
Wandspanning (T): de spanning die over een wand staat bij een bepaalde druk door
waterstofbruggen tussen water en lucht; een bol (zeg alveoli) met een kleine diameter heeft bij
dezelfde wandspanning een hogere druk nodig om de vorm in stand te houden dan een bol met een
hogere diameter (P = 2T/r), waardoor alveoli geneigd zijn om in te klappen, waardoor het diffusie
oppervlak afneemt; surfactant vermindert deze wandspanning waardoor het inklappen wordt
beperkt (kleine alveoli meer surfactant dan grotere waardoor grote en kleine ongeveer zelfde
eigenschappen hebben qua drukken)
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
,Longlijden
Restrictief longlijden: longlijden waarbij totale longvolume gedaald is (= Raw), wat zich uit als een
verlaagde FRC, VC en TLC maar ook FEV1, waardoor longen moeilijk op te blazen zijn; door goede
staat luchtwegen is vorm flow-volume curve normaal, alleen te stijl (afgenomen volume); bijv. bij
sarcoïdose, longfibrose, pneumoconiose en silicose
Restrictief
TLC
VC
RV
FEV1 of =
FEV1/VC = of
Obstructief longlijden: longlijden waarbij kleine luchtwegen gedeeltelijk versperd zijn ( Raw)
waardoor er een flowbeperking optreedt, dat kan leiden tot een toegenomen longomvang, wat zich
uit als een verlaagde Tiffeneau-index en een verhoogde TLC en RV; te herkennen op flow-
volumecurve door concave of kerktoren; bijv. bij COPD en tijdens astma-aanval
Obstructief
TLC = of
VC = of
RV = of
FEV1
FEV1/VC
Reversibiliteit obstructieve longfunctie: obstructieve longfunctie die geheel of gedeeltelijk
omkeerbaar is na toediening bronchusverwijders; sprake wanneer FEV1 verbetert met >12% van
uitgangswaarde met min. 200 ml
Doderuimteventilatie: fenomeen waarbij een deel van de alveoli wel geventileerd wordt, maar niet
geperfundeerd, waardoor de lucht de longen passeert zonder zuurstof af te staan aan
het bloed; heeft hierdoor een V/Q ratio = , terwijl ventilatie en diffusie intact zijn V/Q ratio =
Pulmonale shunt: fenomeen waarbij een deel van de alveoli wel geperfundeerd ventilatie/perfusie
wordt maar niet geventileerd, waardoor het bloed de longen passeert zonder zuurstof op ratio te nemen;
heeft hierdoor een V/Q ratio = 0, terwijl perfusie en diffusie intact zijn (geen ventilatie)
Respiratoire insufficiëntie: toestand waarbij onvoldoende gaswisseling in longen kan plaatsvinden:
- Partiëel: hypoxemie gepaard met normo- of hypocapnie
- Totaal: hypoxemie gepaard met hypercapnie
Centrale cyanose: vorm van cyanose waarbij de zuurstofverzadiging van arteriële bloed verminderd
is, waarbij de oorzaak pulmonaal of cardiaal kan zijn; bijv. door onvoldoende ventilatie, onvoldoende
functionerend longweefsel of congenitale hartafwijkingen; leidt tot cyanose van tong, lippen en
verkleuring extremiteiten; leidt op lange duur tot horlogeglasnagels en trommelstokvingers
Regulatie van de ademhaling
Automatisch ritme: normaal ritme voor de contractie van de ademhalingspieren door de CPG
Aangepast ritme: aangepast ritme aan metabole veranderingen (PaCO2, PaO2 en pH), mechanische
veranderingen (houding) en gedrag (zingen, spreken)
Central pattern generator (CPG): gedeelte van de hersenen (precieze plaats onbekend) die neuronen
bevat (RNN), die het respiratoire ritme bepalen; wordt aangestuurd (negatieve feedback) door
perifere chemoreceptoren en centrale chemoreceptoren
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
,Respiratoir gerelateerde neuronen (RRN): neuronen die betrokken zijn
bij de ademhaling
Perifere chemoreceptoren: chemoreceptoren met glomuscellen, gelegen
in aortaboog (aortabody) en a. carotis (carotis body), die veranderingen
van O2, CO2 en pH waarnemen en dit doorgeven d.m.v. CNX en CNIX
Glomuscel: chemosensitieve cellen in perifere chemoreceptoren
verantwoordelijk voor chemosensitiviteit van deze receptoren;
communiceren onderling met elkaar door gap junctions; reageren op
hypoxemie, hypercapnie en acidose a.g.v. inhibitie K+ kanalen waardoor
depolarisatie ontstaat, Ca2+ kanalen open gaan en neurotransmitters
vrijkomen die afferente zenuwuiteindes kan stimuleren
Centrale chemoreceptoren: chemoreceptoren gelegen in het ventrale
oppervlak van de medulla; nemen slechts veranderingen waar van CO2
(en als gevolg H+ verandering) in het liquor (dus niet bloed) door slechte
permeabiliteit van BBB
Bloed hersenen barrière (BBB): barrière tussen de hersenen en de
bloedvoorziening; goed permeabel voor kleine moleculen zoals O2 en
CO2, maar slecht voor ionen; centrale chemoreceptoren kunnen hierdoor
alleen veranderingen CO2 meten d.m.v. H+ veranderingen
Hoger gelegen centra CZS: taak pO2, PCO2 en pH in balans te houden
door regulatie van de ventilatie bij niet-respiratoir gerelateerde doelen
zoals praten, gapen of een blaasinstrument bespelen
Pons: verbinding tussen het verlengde merg en de thalamus; bevat een pneumotaxisch centrum dat
de verandering van inspiratie naar expiratie stimuleert (promoot gecoördineerde respiratie en
voorkomt apneuse); niet essentieel voor respiratoire output
Medulla oblongata (verlengde merg): gedeelte in de hersenen onder de pons die de hersenen met
het perifere zenuwstelsel verbindt, dat het respiratoire ritme bepaalt; bevat de dorsale en ventrale
respiratoire groep
Dorsale respiratoire groep: bevat primair inspiratoire neuronen en verwerkt sensorische input van
de chemoreceptoren via de CN IX en CN X; gelegen in en rondom het NTS
Nucleus tractus solitarii (NTS): gelegen in de dorsale respiratoire groep die sensorische signalen
ontvangt van alle viscera van de thorax en de abdomen; speelt een belangrijke rol in het controleren
van het autonome zenuwstelsel
Ventrale respiratoire groep: bevat primair motorneuronen en bevat excessieve inspiratoire en actieve;
innerveert daarnaast pharynx en larynx en regelt d.m.v. pre-Bötzinger complex respiratoire ritme
Ramp activatie: activatie van de inspiratoire ademhalingsspieren van bijv. het diafragma dat begint
met activatie van enkele neuronen, waarna als een soort kettingreactie (ramp) andere neuronen ook
geactiveerd worden en het longvolume langzaam toeneemt
Langzaam adapterende rekreceptoren: pulmonaire rek receptoren (PSR) gelegen in de
tracheobronchiale boom die mechanische veranderingen in het long volume door rekveranderingen
in de luchtwegwanden waarnemen; stimulatie zorgt voor toegenomen AMV en afnemende TV
(hierdoor blijft alveolaire ventilatie gelijk)
Hering-Breuer reflex: reflex die voorkomt dat de longen te ver uitrekken d.m.v. (langzaam
adapterende) pulmonaire rekreceptoren in de luchtweg wanden; door remmende impulsen vanuit
de pneumotaxische centrum in de pons die naar het ademhalingscentrum in de hersenstam worden
gestuurd, wordt de inspiratie gestopt en de expiratie gestart
Snel adapterende rekreceptoren/irritant receptoren: pulmonaire rekreceptoren (PSR) die gevoelig
zijn voor chemische stimuli, zoals serotine, rook en ether; veroorzaken bronchoconstrictie
C-fiber receptoren: netwerk van kleine, ongemyeliniseerde axonen (C-fibers) die zenuwuiteindes
hebben in de alveoli en geleidende luchtwegen die reageren op chemische en mechanische stimuli;
veroorzaken bronchoconstrictie, slijmsecretie verhoging, verhoging ademfrequentie en verlaging
teugvolume
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
,Alkalose: verhoogde pH van het bloed
Acidose: verlaagde pH van het bloed
Hypoxemie: te kort aan zuurstof in het bloed
Hypercapnie: te veel aan CO2 in het bloed
Normaal waarden
pH 7,35 – 7,45
pO2 10,6 – 13,3 kPa
pCO2 4,5 – 6,0 kPa
BE -2 – 2 mEq/L
St.Bic 22 – 26 mEq/L
Betekenis pH, PaCO2 en BE
pH pH < 7,35 Acidose
pH > 7,45 Alkalose
PaCO2 PaCO2 < 4,5 Hyperventilatie
PaCO2 > 6,0 Hypoventilatie
BE BE < 0 Metabole acidose
BE > 0 Metabole alkalose
Afleidingen pH en PaCO2
pH < 7,35 PaCO2 < 4,5 Hyperventilatie als compensatie metabole acidose
pH < 7,35 PaCO2 > 6,0 Hypoventilatie als primaire respiratoire acidose
pH > 7,45 PaCO2 < 4,5 Hyperventilatie als primaire respiratoire alkalose
pH > 7,45 PaCO2 > 6,0 Hypoventilatie als compensatie metabole alkalose
Onderzoek longziekten
A. Anamnese
Voorbeelden van falende longfunctie
Vermindering pompfunctie:
- Uitval of verminderde werking ademhalingscentrum hersenletsel, medicamenten
- Stoornissen in zenuwen die ademhalingsspieren innerveren syndroom Guillain-Barré of poliomyelitis
- Geïsoleerd zenuwletsel trauma n. prhrenicus
- Ziekten van ademhalingsspieren spierdystrofie
- Afwijkingen aan thoraxwand trauma of kyfoscoliose
Afwijkingen in luchtwegen:
- Tumor in luchtweg
- Aandoening van luchtwegen astma of COPD
Stoornis alveolocapillaire membraan:
- Ziekten van longparenchym, emfyseem en longfibrose
Afwijking vaatbed:
- Stoornis in vaatvoorziening van longen longembolie of primarie pulmonale hypertensie
Dyspneu (kortademigheid): onplezierige gewaarwording bij de ademhaling; kan berusten op
longaandoening, metabole stoornis, afwijkingen van het hart of ademhalingsspieren, of psychische
stoornis; geen duidelijke relatie tussen ernst van longfunctiestoornis en mate van kortademigheid
Hoesten: het plotseling openen van de glottis waardoor er een hoge, explosieve luchtstroom
ontstaat door de opgebouwde hoge intrathoracale druk tijdens inademing door prikkeling van de
irritantreceptoren in het luchtwegslijmvlies, dat kan worden gebruikt om slijm te verwijderen; veel
voorkomende oorzaken van hoesten zijn virale luchtweginfecties, COPD, carcinoom, longontsteking,
recidiverende aspiraties en sinusitis
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting
, Hemoptoë: het ophoesten van bloed, dat afkomstig is uit de lagere luchtweg, dat altijd nader
onderzoek vergt; oorzaken sterk afhankelijk van leeftijd, recente voorgeschiedenis, vroeger
doorgemaakte ziekten, chronische aandoeningen en rookgewoonten; veelvoorkomende oorzaken
zijn bronchiëctasieën, longkanker, infecties, longembolie, aspiratie en cardiale afwijkingen
Pijn op borst: pijn op de borst, waarbij als de pijn vastzit aan de ademhaling, meestal de pleura bij
het ziekteproces betrokken is; mogelijke oorzaken zijn cardiale problemen, longembolie, pleura-
afwijkingen, pneumothorax, mediastinitis, aortadissectie of problemen van borstwand, luchtwegen,
slokdarm (refluxoesofagitis) of bovenbuik
Sputum: slijm dat, vermengd met speeksel, uit de diepe luchtwegen wordt opgehoest, dat waterig,
mucoïd of purulent van aard kan zijn; voor aanvullend onderzoek sputum is grampreparaat een
eerste vereiste, waardoor indruk verkregen kan worden over aanwezigheid bacteriën,
ontstekingscellen en granulocyten
B. Lichamelijk onderzoek
Inspectie longaandoening:
- Thorax: vorm, symmetrie, voedingstoestand, mate cyanose en tekenen rechtsdecompensatie
- Trommelstokvingers en horlogeglasnagels
- Manier van ademhalen: frequentie, diepte, gebruik ademhalingsspieren, neusvleugelen
- Ernst kortademigheid
Auscultatie
Auscultatie longen: beluisteren van de borstkas met de membraanzijde
van de stethoscoop, waarbij de patiënt wordt gevraagd met open mond
diep in en uit te ademen; longgeluiden worden onderverdeeld in
ademgeruis en bijgeluiden
Normaal/vesiculair ademgeruis: ademgeruis bij gezonde personen, dat
blazend of ruisend van karakter is en waarbij ademgeruis tijdens
inademing luider is dan tijdens uitademing, die ook langer aanhoudt
(3:1); veroorzaakt door luchtstroom in luchtwegen van longkwabben en
hun segmenten; luchtstroom in longblaasjes geheel afwezig
Verzwakt/opgeheven ademgeruis: ademgeruis dat verzwakt is, door
vermindering van stroomsnelheid (obstructie-atelectase, ernstige astma-aanval, verminderde
thoraxexcursies, emfyseem) of vermindering van geluidsgeleiding (pneumothorax of toegenomen
afstand tot stethoscoop bijv. bij adipositas en pleuravocht)
Verscherpt ademgeruis: ademgeruis dat verscherpt is, hoorbaar ter hoogte van de grote luchtwegen,
hoog tussen schouderbladen en parasternaal, maar dat ook voorkomt bij een verhoogde luchtstroom
(bijv bij inspanning of hyperventilatie) of bij licht vernauwde luchtwegen (bijv. astma)
Bronchiaal ademgeruis: ademgeruis dat hoger en luider is dan verscherpt
ademgeruis en kan worden vergeleken met het geluid dat gewoonlijk
boven de trachea hoorbaar is, wat wijst op dat de luchtwegen ter plaatse
open zijn, waardoor het ademgeruis beter wordt voortgeleid, vooral de
hogere frequenties; expirium duurt iets langer dan inspirium, beide zijn
ongeveer even luid en hoog; komt voor bij consolidatie van longweefsel
door een longontsteking of bloeding of bij compressie van het
longweefsel door pleuravocht (compressie-atectalase)
Verlengd expirium: fenomeen waarbij expirium even lang, of langer
duurt dan inspirium, wat voorkomt bij obstructieve longaandoeningen,
zoals een bronchusobstructie
Verlengd inspirium: fenomeen waarbij inspirium verlengd is, wat
voorkomt bij hoge luchtwegobstructie die gepaard gaan met een stridor
Samenvatting 5O203 – Floor Wilting