Samenvatting Rechtsmiddelen
Inleiding rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen
De rechtsmiddelen staan in het 3e boek van Sv. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen twee
soorten rechtsmiddelen, namelijk gewone en buitengewone rechtsmiddelen.
Gewone rechtsmiddelen (art. 6:1:16 Sv)
- Titel I-III: verzet (vervallen), hoger beroep en beroep in cassatie van uitspraken (art. 138 Sv)
- Titel IV: hoger beroep /beroep in cassatie beschikkingen (art. 138 Sv)
- Titel V-VI: aanwenden, intrekking en afstand gewone rechtsmiddelen
Verzet was een rechtsmiddel en is dus vervallen. Verzet bestaat nog wel in het geval van een
strafbeschikking. De term verzet wordt dus nu gebruikt voor iets anders dan waar deze in het verleden
voor werd gebruikt.
Buitengewone rechtsmiddelen
- Titel VII: cassatie ‘in het belang der wet’
- Titel VIII: herziening arresten/vonnissen.
Het verschil tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen is dat buitengewone rechtsmiddelen
worden ingezet nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Die buitengewone rechtsmiddelen
zijn er voor vonnissen waar geen gewone rechtsmiddelen meer tegen open staan. Dus de
buitengewone rechtsmiddelen komen pas in beeld als de gewone rechtsmiddelen niet meer mogelijk
zijn. Het belang van dit onderscheid is dat buitengewone rechtsmiddelen in principe de
tenuitvoerlegging niet schorsen, maar de gewone rechtsmiddelen wel ex art. 6:1:16 Sv.
Inhoudelijke omschrijving rechtsmiddel
Definitie De Hullu: “wettelijke mogelijkheid voor procespartijen om beslissing strafrechter ter toetsing
voor te leggen aan rechterlijke instantie die bevoegdheid heeft om deze beslissing te niet te doen”.
Daar vallen gratie en verzet tegen strafbeschikking buiten. Gratie valt erbuiten omdat het een KB is en
wordt niet door rechter gegeven, daarom valt gratie buiten de definitie. Verzet valt erbuiten omdat een
strafbeschikking is geen beslissing van een strafrechter is. De kern is: 1) door recht genormeerde
mogelijkheid om 2) een beslissing van een strafrechtelijke instantie 3) voor te leggen aan een rechter
4) wiens oordeel in de beslissing of tenuitvoerlegging daarvan kan beïnvloeden. Met rechtsmiddelen
wordt altijd een soort tweede kans geboden.
Waarom rechtsmiddelen
Corstens/Borger citeert De Hullu:
1. Het vergroten van de kans op een juiste en beter aanvaardbare einduitspraak;
2. Behoefte aan rechtseenheid en controle op een juist verloop van de procedure;
3. Behoefte aan herstel aperte onjuistheden.
Deze sporen ook met de drie rechtsmiddelen: hoger beroep, cassatie en herziening. Deze streven
naar betere kwaliteit van de arresten/vonnissen, fouten herstellen, dichterbij materiële waarheid
komen. Tegenover de voordelen van rechtsmiddelen bestaan er ook nadelen, zoals: procesvertraging
(en eventuele bewijsproblemen), onzekerheid (verdachte wordt in onzekerheid gelaten) en
kosten/capaciteit. Daarbij is de beslissing van het hof niet altijd beter dan die van de rechtbank.
Die voor- en nadelen moeten voortdurend worden gewogen. Soms moet anders worden gewogen.
Een voorbeeld hiervan is een wetsvoorstel die niet verder is gekomen dan de consultatie; de Wet
dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen: “rechterlijke beslissingen waarbij ten minste 1 jaar
gevangenisstraf is opgelegd, zijn dadelijk uitvoerbaar. De eerste volzin is niet van toepassing indien
minder dan twee jaar gevangenisstraf is opgelegd en er geen sprake is van een slachtoffer. Andere
voorbeelden van ‘anders wegen’ zijn: art. 410a, 416, 80a RO, art. 404 lid 2, art. 427 lid 2 Sv en art. 14 e
lid 1 en art. 38v lid 4 Sr.
Passen bij doelstellingen Sv
De belangen en voor- en nadelen die spelen bij rechtsmiddelen, passen ook bij de doelstellingen van
Sv:
- Juiste toepassing materiële strafrecht;
- Eerbiediging rechten verdachte (vergelijk verzet: art. 6 EVRM biedt recht toegang rechter);
, - Eerbiediging rechten anderen (vergelijk hoger beroep benadeelde partij, art. 421 Sv)
- Procedurele rechtvaardigheid. Noopt niet tot alles overdoen; voortbouwend appel;
- Afweging kosten en baten, belang om alle strafzaken tijdig af te doen (doorlooptijden).
Recht op rechtsmiddel?
Er is een noodzaak van een rechtsmiddel tegen een strafbeschikking en deze vloeit voort uit art. 6
EVRM (recht op rechter). Art. 2 lid 1 7 e Protocol EVRM geeft een recht op een rechtsmiddel tegen een
veroordeling door de rechter. Maar exercise (..) shall be governed by law. Het tweede lid staat ook
uitzonderingen (exceptions) toe bij (onder meer) offences of a minor character, as prescribed by law
(= bij kleine overtredingen). NL heeft dat 7 e Protocol niet geratificeerd omdat die kleine overtredingen
in dit verband worden gedefinieerd (overtredingen waarbij alleen maar bij overtredingen die niet
bedreigd zijn met een vrijheidsstraf). De huidige uitzondering die NL heeft, kon dan niet meer; kijken
naar de straf die is opgelegd in plaats van strafbedreiging. Dat protocol is niet betekenisloos geworden
voor NL.
Hierbij zijn ook een aantal arresten van toepassing. Het eerste arrest Krombach tegen Frankrijk. Er
werd een schending van het 7e Protocol vastgesteld. In casu was sprake van een Duitse arts die zijn
Franse stiefdochter om het leven bracht. Hij werd niet vervolgd in Duitsland, maar uiteindelijk wel in
Frankrijk; hij verscheen niet in 1 e aanleg. Daarom mochten zijn advocaten niet het woord voeren.
Uiteindelijk werd hij wel veroordeeld en mocht geen cassatie instellen. Hij was dus in afwezigheid
veroordeeld en kon niet klagen over de gevolgen van zijn afwezigheid (dat zijn advocaten dus niet het
woord mochten voeren) omdat hij afwezig was. Het EHRM stelde 2 schendingen vast; enerzijds art. 6
EVRM (omdat zijn advocaten niet aan het woord mochten komen) en anderzijds van 7 e Protocol
(schending van hoger beroep). Het EHRM: er mogen wel beperkingen worden aangelegd aan een
rechtsmiddel, maar de restricties mogen niet zover gaan dat ze de essentie van het recht om ook een
andere rechter nog eens naar te laten kijken niet mag. Dat Krombach geen review kon krijgen van de
beslissing om te weigeren zijn advocaten aan het woord te laten, leverde een schending van 7 e
Protocol op.
Het tweede arrest is Papon tegen Frankrijk. In casu werd Papon als oorlogsmisdadiger berecht in
zijn aanwezigheid in Frankrijk en vervolgens vluchtte hij en had hij geen recht op hoger beroep omdat
hij zich niet overgaf aan de Franse overheid. Dit werd als voorwaarde gesteld om Frankrijk in te
mogen om te mogen verschijnen. Die kwestie werd in cassatie ook gereviewd en uiteindelijk bij de
Franse HR die vond dat toelaatbaar, die beperking. Het EHRM: geen schending van het 7 e Protocol,
omdat er wel sprake was van een review. Maar het EHRM nam wel een schending van art. 6 EVRM
aan omdat er geen recht op hoger beroep was, maar geen schending van het recht op hoger beroep.
In Nederland is het niet mogelijk om anoniem hoger beroep in te stellen.
Art. 14 lid 5 IVBPR
Het IVBPR is wel geratificeerd door NL en kent een soortgelijke bepaling. Art. 14 lid 5 IVBPR is hierbij
van belang. Iedereen heeft het recht to his conviction and sentence being reviewd by a higher tribunal
according to law. Hij heeft dus het recht om zijn veroordeling en de straf te laten reviewen door een
hoger tribunal en dat dit door het recht geregeld wordt en hierbij ook beperkingen aangebracht. Dit
geeft ook het recht op hoger beroep, maar dit breder, want de review kan worden beperkt ‘according
to law’. Dit is ruimer dan de delicten die in het 7 e Protocol EVRM worden benoemd. Ook bij deze
verdragsbepaling zijn uitzonderingen mogelijk, onder meer voor bagateldelicten. Een review hoeft
geen hoger beroep te zijn, maar kan ook cassatie zijn en in principe zelfs een verlofregeling. Dan is er
geen verplichting de mogelijkheid te bieden tot een vergaande feitelijke herbeoordeling ex art. 14 lid 5
IVBPR. Het kan geen rechtsmiddel creëren, maar is wel door de NL rechter in NL strafzaken getoetst
aan dat IVBPR, namelijk NJ 1996, 584 (gaat over art. 407 Sv – en verbod om hoger beroep te
beperken tot een veroordeling binnen een gevoegde zaak – men moet met het hele feitencomplex in
hoger beroep gaan) en NJ 2013, 533 (ging over art. 416 lid 2 Sv – biedt de mogelijkheid aan het hof
om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren als er geen grieven zijn gesteld). De NL rechter gaf aan
dat er geen strijd is met art. 14 lid 5 IVBPR.
Procedure rechtsmiddel
Ook al is er geen verplichting tot het openstellen van een rechtsmiddel; als een rechtsmiddel open
staat, moet de bij de behandeling daarvan gevolgde procedure in overeenstemming met art. 6 EVRM
zijn.
,Hierbij is het arrest Kremzow tegen Oostenrijk van belang. In casu was Kremzow een oud-rechter
die als juridisch consultant werkte en werkte ook voor een andere jurist, mr. P. In die advisering zou
Kremzow, mr. P hebben omgebracht; werd verdacht van moord. Het OM vond dat het motief bewezen
kon worden (oplichting en moord om dat te verhullen). Kremzow ontkende en stelde: P heeft
zelfmoord gepleegd. K mocht zichzelf niet verdedigen en werd er een ’advocaat’ benoemd en K
aanvaardde hem onder protest. K werd door de jury (+ rechter) veroordeeld tot 20 jaar
gevangenisstraf omdat het motief niet kon worden vastgesteld. Na die uitspraak gaat zowel de OvJ als
K in beroep. De OvJ gaat in Berufung en K in Nichtigkeitsbeschwerde. De behandelingen werden
gepland in cassatie en in die cassatieprocedure, voor de Nichtigkeitsbeschwerde, mocht alleen de
advocaat verschijnen (omdat de verdachte niet geïnformeerd was) en voor de Berufung werd K niet
voor het gerecht gebracht (om te verschijnen) omdat hij geen verzoek had gedaan. K klaagt hierover
bij de Oostenrijkse HR. De Nichtigkeitsbeschwerde werd verworpen en het beroep van de aanklager
wordt gegrond geacht en dit leidt vervolgens tot een langere straf (levenslang). De vragen aan het
EHRM zijn:
1. Waarom oordeelt het EHRM art. 6 EVRM geschonden door afwezigheid van verdachte bij de
behandeling van de Berufung – motief.
Het EHRM: de verdachte zelf kan als enige verweer voeren over de feiten zelf.
2. Waarom wordt art. 6 EVRM niet geschonden door de afwezigheid van de verdachte bij de
behandeling van de Nichtigkeitsbeschwerde?
Het EHRM: het gaat hier alleen om de formele bezwaren (o.a. bezoek om bewijs te vergaren,
dagboekaantekeningen). Dit zij vragen waarbij het niet noodzakelijk is dat de verdachte zelf of
zijn advocaat, het verweer voert (dit is bij het motief anders). Art. 6 EVRM geldt ook in hoger
beroep, zowel de inhoudelijke, feiten als de meer formele bezwaren. Hierbij is dus een
verschil gemaakt tussen de Nichtigkeitsbeschwerde en de Berufung. Afhankelijk van wat er op
het spel staat, welke vragen aan de orde zijn en wat de verdachte kan doen, er verschillend
wordt geoordeeld over de verhouding met art. 6 EVRM. Dus bij de Berufung was er schending
van art. 6 EVRM en bij de Nichtigkeitsbeschwerde niet.
Een ander arrest dat hierbij van belang is, is Hermi tegen Italië. In casu woonde Hermi in Italië met
Tunesische nationaliteit en werd aangehouden vanwege drugs. Hij had twee Italiaanse advocaten en
gaf als verweer dat hij het voor eigen gebruik had. In 1 e aanleg werd hij veroordeeld voor 6 jaar (in een
verkorte procedure). De verdachte was het niet eens en ging in hoger beroep en tekende schriftelijke
bezwaren aan. Verdachte was niet aanwezig tijdens hoger beroep en 1 advocaat wilde de zaak
aanhouden en het verzoek werd afgewezen omdat verdachte de autoriteit niet had geïnformeerd om
aanwezig te zijn. Het hof hield de veroordeling van de rechtbank in stand. Dan volgt een
cassatieprocedure en wordt er beroep ingesteld tegen de afwezigheid van verdachte en daarbij stelde
Hermi dat hij het niet wist, want het was niet in het Arabisch. Dat laatste werd verworpen in cassatie;
het recht op vertaling werd verworpen. De vraag was of art. 6 EVRM geschonden was. Dit richt zich
met name op het aanwezigheidsrecht. Het EHRM: verdachte heeft niet uitdrukkelijk afstand gedaan
van zijn aanwezigheidsrecht. De Grote Kamer herhaalt Kremzow, namelijk dat het recht op
aanwezigheid bij hoger beroep de afhangt van de omstandigheden van het geval, namelijk de
belangen van verdachte waarop deze worden vertegenwoordigd en beschermd in het licht van
waarover moet worden beslist en wat er op het spel staat. Dus de Grote Kamer neemt geen
schending op aanwezig zijn aan. Het Hof ziet niet in hoe de fysieke aanwezigheid van verdachte het
oordeel anders had gemaakt (= 1e verschilpunt). Daarbij kon in casu geen hogere straf worden
opgelegd (2e verschilpunt). Daarbij was er ook geen nieuw bewijs naar voren gebracht (3 e
verschilpunten). Dus geen schending van art. 6 EVRM.
- De verschilpunten staan in r.o. 85 en 86 (en waarschijnlijk ook 87).
Het draait dus om de rechtsregel uit Kremzow:
- Wijze waarop de belangen van verdachte vertegenwoordigd en beschermd zijn en dit moet
plaatsen in het licht van het type vragen die beantwoorden moeten worden en de belangen
die op het spel staan. Dat moet men tegen elkaar afwegen.
Beginselen
Bij de rechtsmiddelen zijn 3 beginselen van belang, namelijk het gesloten stelsel, niet 2 beslissingen
naast elkaar en het concentratiebeginsel. Deze drie beginselen staan op de basis van hoe het
rechtsmiddel is ingericht.
Gesloten stelsel
, Rechterlijke beslissing kan alleen worden aangetast als de wetgever een rechtsmiddel heeft
opengesteld. Dit leidt soms tot onbevredigende uitspraken. Een voorbeeld hiervan is:
- HR 16 okt 1987: de politierechter veroordeelde tot 7 maanden; destijds was 6 maanden het
maximum. Tenuitvoerlegging geen onrechtmatige daad.
- Er bestaat ook een uitzondering op die regel: ”een enkele is het wel mogelijk om een kort
geding aan te spannen. Volgt uit arrest 1 feb 1991 (maat Kostovski). Die maat was
veroordeeld in NL met hetzelfde bewijs, stapte naar rechtbank met onrechtmatige daad voor
de tenuitvoerlegging. Kostovski was bij het EHRM in het gelijk gesteld en op die grond moest
de executie gestaakt moet worden; rechtbank zegt klopt, hof zegt nee. De HR: een rechterlijke
beslissing waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, moet ten uitvoer worden
gelegd en dat dit onverenigbaar is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen om via de
onrechtmatige daadsactie nogmaals te laten toetsen.
Als sprake is van schending van art. 6 EVRM moet wel sprake zijn van een effectieve
remedie. Dus de HR formuleert een uitzondering op dat gesloten stelsel indien sprake is van
een uitspraak van het EHRM, waarmee de strafrechter geen rekening mee kon houden, maar
wel noopt tot de slotsom dat geen sprake meer is van fair trial. Dan is onverkorte
tenuitvoerlegging niet wenselijk. Dit heeft later geleid tot aanpassing van de wet; art. 457 lid 1
onder b Sv: als herzieningsgrond staat een uitspraak van het EHRM waarin wordt vastgesteld
dat sprake is van een schending (opschorting van de tenuitvoerlegging: art. 473 lid 4 Sv).
Niet twee beslissingen (naast elkaar)
Er kunnen dus niet 2 beslissingen naast elkaar bestaan. Dus elke keer als iemand zich tot een andere
(of hogere) rechter wendt voor een toetsing van een eerdere uitspraak, dan moet er iets worden
gezegd over die eerdere beslissingen, zodat er niet 2 beslissingen bestaan. De bestreden beslissing
moet verwerkt worden in de nieuwe beslissing:
- Art. 257f lid 4 Sv bij verzet: vernietiging staat voorop
- Art. 423 Sv bij hoger beroep: geheel of gedeeltelijk bevestigen of vernietigen
- Art. 440 Sv: bij beroep in cassatie niet ontvankelijk; verwerpen beroep of vernietigen
vonnis/arrest. Vervolgens zelf afdoen, verwijzen of terugverwijzen.
Dus of hij laat die eerdere beslissing in stand of vernietigt de eerdere uitspraak en bepaalt wat er dan
moet gebeuren (of bijv. terugwijzen). Alles is erop gericht dat er niet 2 beslissingen naast elkaar
bestaan.
Concentratiebeginsel
Dit hangt samen met de vraag of men apart tegen beslissingen van de rechter een rechtsmiddel kan
aanwenden of dat men moet wachten tot de eindbeslissing en dan alle beslissingen voorlegt aan de
andere rechter. Het uitgangspunt in NL is: in beginsel kan een rechtsmiddel tegen beslissingen alleen
gezamenlijk worden aangewend. Ook hier bestaat ook een uitzondering op de regel. Die uitzondering
staat in art. 406 lid 2 Sv; op het moment dat hoger beroep is aangetekend tegen een bevel tot
gevangenhouding of -neming en tegen de afwijzing van een verzoek tot afwijzing van het bevel tot
gevangenhouding of -neming. In art. 406 lid 1 Sv staat de hoofdregel (dus gelijktijdig hoger beroep).
Dit is hetzelfde bij beroep in cassatie ex art. 428 Sv.
Rechtsmiddelen algemeen
Competentie Gerechtshof
Hoger beroep wordt in beginsel ingesteld bij het hof. Art. 60/61 Wet RO: gerechtshoven oordelen in
hoger beroep over daarvoor vatbare vonnissen, beschikkingen en uitspraken in strafzaken van de
rechtbanken in hun ressort. Met het gerechtshof zelf, weet men nog niet waar de zitting zal
plaatsvinden (qua plaats, bijv. in het geval van Arnhem-Leeuwarden; 9 zittingslocaties).
Als het gaat om beschikkingen van de rc dan vindt hoger beroep plaats bij de rechtbank – art. 446 lid
1 Sv; art. 87 lid 1 Sv. Appel en -beperkingen art. 404 Sv: bagatellen en (voor de verdachte)
vrijspraken.
Uit NJ 2019/381 blijkt dat de tenlastelegging bepalend is voor de vraag of hoger beroep mogelijk is of
niet. In die zaak was tenlastegelegd: het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep
(misdrijf bij meer dan 30 gram, overtreding minder dan 30 gram). Verdachte was veroordeeld voor
minder dan 30 gram. De vraag die zich voordeed was of er hoger beroep mogelijk was, omdat ook art.
9a Sr was toegepast. Bij overtreding mag dit niet (zie art. 404 lid 2), maar bij misdrijf wel. De HR:
kijken naar de tenlastelegging.