Inleiding klinische neuropsychologie
Hoofdstuk 1 – The development of neuropsychology
Localisationisten vs. anti-localisationisten
Gall & Spurzheim (1818): localisationist, mentale functies zijn exact gelokaliseerd in de
hersenen
Flourens (1821): anti-localisationist, nam kleine stukjes cortex weg bij proefdieren maar vond
geen specifieke en blijvende gedragseffecten
Broca (1965), Wernicke (1874): localisationisten, vonden specifieke relaties tussen
hersenbeschadigingen en taalstoornissen
Fritz & Hitzig (1870): localisationisten, specifieke bewegingen bij stimulatie van motorische
cortex
Munk (1881): localisationist, visuele stoornissen na laesies van de occipitale cortex
Goltz (1881), Lashley (1929): anti-localisationisten, hoe groter de laesie hoe sterker het
effect (‘’principle of mass action’’) en effecten zijn vaak niet erg specifiek (‘’principle of
equipotentiality’’)
Penfield & Rasmussen (1950): localisationisten, brachten tijdens hersenoperaties functies
van de cortex in kaart m.b.v. lokale elektrische stimulatie
Eenvoudige functies bij dieren zijn dus kennelijk meer subcorticaal gelokaliseerd en complexe
gedragsvormen worden primair geregeld door de cortex
Wernicke’s afasiemodel: mensen begrijpen
gesproken of gelezen taal niet (sensorische afasie)
Zegt dat het gaat om een neuraal netwerk
Omdat het om een netwerk gaat kan de
afasie ook het gevolg zijn van beschadigingen
aan banen die de verschillende centra
verbinden (axonen, witte stof)
Tegenstelling tussen localisationisten en anti-localisationisten overbrugt door Hughlings-Jackson
(1931) in een hiërarchisch model
Functies worden complexer naarmate men van lagere delen (ruggenmerg, hersenstam,
cerebellum) naar hogere delen gaat (basale ganglia, cortex)
Alle delen van de hersenen zijn in principe betrokken bij complex gedrag
Binding problem: hoe vat het brein gevarieerde sensorische en motorische gebeurtenissen samen
tot één perceptie of gedrag of herinnering?
Moderne opvatting van functielocatie sluit aan bij het idee van Hughlings-Jackson:
Parallel distributed processing: functies zijn afhankelijk van verschillende locaties in het
brein die gelijktijdig actief zijn en onderling samenwerken
Functielocatie is niet statisch maar flexibel (plasticiteit)
Functielocatie kan enigszins verschillen tussen mensen, kan deels het gevolg zijn van dat de
morfologie van de cortex (gyri en sulci) varieert tussen personen
Hoofdstuk 2 – Origins of the human brain and behavior
, Inleiding klinische neuropsychologie
Encefalisatiequotiënt: de grootte van de hersenen ten opzichte van het lichaam (het grootste bij de
mens door de cortex)
Zegt samen met het absoluut aantal hersencellen iets over cognitieve intelligentie tussen
soorten
Er zijn bij gezonde mensen geen duidelijke interindividuele relaties gevonden tussen hersenomvang
en cognitieve vermogens
Niet raar omdat een groot deel van de hersenen niet bestaat uit neuronen maar uit andere
structuren waaronder gliacellen en bloedvaten
Wel zijn er intra-indivuduele relaties tussen hoeveelheid hersenweefsel en cognitief/emotionele
functies, afname in hoeveelheid hersenweefsel kan negatieve gevolgen hebben voor een individu
(Alzheimer, autisme, ADHD, etc.)
Bij herstel van de aandoening kan soms de hoeveelheid hersenweefsel weer toenemen
Cognitieve training leidt tot (lokale) toename in grijze en/of witte stof (plasticiteit)
Hoofdstuk 3 – Organization of the nervous system
, Inleiding klinische neuropsychologie
Infarct: verstoring van de bloedstroom naar het brein die zorgt voor het afsterven van de
hersencellen
Kan veroorzaakt worden door ischemie: een verstoring van de bloedstroom door een
functionele vernauwing van de ader
Precentrale gyrus: een deel van het brein dat beschadigd kan raken door infarcten is
verantwoordelijk voor een verminderde motorische bekwaamheid
Neuronen in de cortex zijn georganiseerd in lagen en clusters genaamd nuclei, die specifieke functies
hebben
De primaire rol van de cortex is geheugenfunctie, de opslag van sensorische, motorische en
cognitieve kennis en vaardigheden
Volgens de computermetafoor kunnen we onderscheid maken tussen:
Geheugen: voor opslag van programma’s
o Cerebrale cortex
o Cerebellaire cortex
Processoren: voor het uitvoeren van dergelijke programma’s
o Basale ganglia: processoren voor motorische en cognitieve acties
o Limbische systeem (o.a. amandelkern, hippocampus): processoren voor emotionele
geheugenprocessen
Doorsnedes in de hersenen:
Coronale doorsnede: verticale snede vanuit
dorsaal naar ventraal zodat je anterior door
de hersenen kan kijken
Horizontale doorsnede: horizontale snede
vanuit anterior naar posterior zodat je
dorsaal in de hersenen kan kijken
Sagittale doorsnede: snede van mediaal
anterior naar mediaal posterior zodat je
mediaal in de hersenen kunt kijken
Bescherming van het zenuwstelsel
De hersenen zijn kwetsbaar dus is omringt door (van
buiten naar binnen):
Haar
Huid
Schedel
Meninges (hersenvliezen)
o Dura mater: sterke dubbele laag
(‘’harde moeder’’)
o Spinnenwebvlies: fijne draadjes die
aan elkaar vastzitten (hieronder zitten
holtes met cerebrospinale vloeistof
(CSF) om het vers te houden)
o Pia mater: zacht hersenvlies (‘’zachte
moeder’’)
Brein
, Inleiding klinische neuropsychologie
Aandoeningen:
Meningites: hersenvliesontsteking door de meningokokkenbacterie
Enchephalitis: ontsteking van het hersenweefsel
Hydrocephalus (waterhoofd): wanneer de uitgang van de kanalen voor CSF geblokkeerd is
Drie cerebrale aderen die het voorbrein voorzien:
Anterior halsslagader: voorziet de mediale en dorsale delen van de cortex
Middelste halsslagader: voorziet het laterale oppervlak van de cortex
Posterior halsslagader: voorziet de ventrale en posterior oppervlakken
Craniale zenuwen
Aandoeningen:
Nervus olfactory (I): anosmia (verlies van reuk)
Nervus opticus (II): anopsia (zicht verlies)
Nervus oculomotor (II): diplopia (dubbel zicht), Grote pupillen, oneven pupillen, vallend
ooglid
Nervus Trochlear (IV): dubbel zicht of neerwaartse blik
Nervus Trigeminus (V): trigeminus neuralgia (gevoelloosheid gezicht), zwakke gezichtsspieren
en asymmetrisch kauwen
Nervus Abducens (VI): Dubbel zicht, afwijking
Nervus Facial (VII): gezichts paralysis, verlies van tast op de tong
Nervus Auditorius (VIII): doofheid, tinnitus (ruis in oor), gevoel van desoriëntatie in ruimte
Nervus Glossopharyngeal (IX): droge mond, ageusia (Verlies van smaak) op tong
Nervus Vagus (X): heesheid, viscerale stoornissen
Nervus Spinal accessory (XI): zwakke nek bewegingen en moeite met nek bewegingen
Nervus Hyppoglossum (XII): moeite met tong bewegen en uitsteken
Structuur en functies van het zenuwstelsel:
Centrale zenuwstelsel: brein en ruggenmerg