I&I HC Deeltentamen 2
Hoorcollege 7
Hoofdstuk 11; De ontwikkeling van lichaam, gedachten en taal.
Niet lezen: H11: blz. 402 t/m 407, 418 tot ‘The concrete-operational stage’, 427 tot ‘The
development…’, 439 t/m 441, 445 t/m 448
Hoorcollege 8
Hoofdstuk 12:
Niet leren: H12: blz. 455 vanaf ‘Sensitive care…’ tot 462 ‘Parenting styles’, 467 t/m 468, 470
vanaf ‘Gender differences…’ t/m 471, 475, 480 t/m 482
Hoorcollege 9
Hoofdstuk 13, deel 1
Niet leren: H13: -
Hoorcollege 10.1
Hoofdstuk 13 deel 2
14,15,16 = klinische psychologie = iets minder de nadruk op bij isw.
Hoorcollege 10.2
H14: blz. 538 vanaf ‘Grit and the dark triad’ t/m 540, 545 vanaf ‘Single genes…’ t/m 546, 548
vanaf ‘The big five traits…’ tot 550 ‘Adapting to…’, 560 vanaf ‘Defensive styles…’ tot 562 ‘The
humanistic perspective…’, 567 t/m 673
Hoorcollege 11
H15: blz. 589 t/m 590, 596, 602 tot 603 ‘Possible evolutionary…’, 610 t/m 611, 614 t/m 615, 620
vanaf ‘Origins of…’ t/m 621
Hoorcollege 12
H16: blz. 627 vanaf ‘Structure of…’ t/m 628, 648 vanaf ‘A case example…’ tot 652 ‘The role of…’
Hoorcollege 7
Hoofdstuk 11; De ontwikkeling van lichaam, gedachten en taal.
Niet lezen: H11: blz. 402 t/m 407, 418 tot ‘The concrete-operational stage’, 427 tot ‘The
development…’, 439 t/m 441, 445 t/m 448
Doelen college 7
- Leren over de omgeving
- Uitleg theorie Piaget
- Uitleg theorie Vygotsky
- Uitleg theorie information processing theory
- Het begrijpen van andermans ‘mind’
- Uitleg taalontwikkeling
Leren over de omgeving
Belang van de eerste 2 jaar;
- In deze periode vindt het meeste onderzoek plaats.
- Dit gebeurt vaak door habituatie;
> Baby’s zijn geïnteresseerd in nieuwe voorwerpen, minder in voorwerpen die al
bekend zijn.
, > De methode die hiervoor wordt gebruikt is ‘selective looking’.
Selective looking onderzoeken:
- Alle zintuigen doen het (alleen zicht nog niet helemaal ontwikkeld).
- Voorkeur voor ‘novelty’
> Nieuwe dingen leren in het leven.
> bij iets bekend treed er dus habituatie op.
- Voorkeur voor iets waar baby’s controle hebben op de omgeving.
> Als baby’s zelf invloed kunnen hebben op geluidjes en dergelijke.
- Oog-handcoördinatie
> Eerst stoppen baby’s alles in hun mond.
> Na 5 a 6 maanden ontwikkelt de o-h coördinatie
- Na 6 maanden gaan ze volwassenen volgen.
> Kijken waar de ouder naar kijkt: gaze following.
> Belangrijk om te interpreten in sociaal opzicht moet worden aangevoeld: social
referencing. Of je bv bang moet zijn in bepaalde situatie.
Kernkennis principes: 2 theorieën hoe baby’s ter wereld komen:
> Nativisten zeggen dat baby’s met kernkennis principes: core principles of knowledges:
bepaalde aannames hoe de wereld in elkaar zit.
> Empiricisten; baby’s komen als een blanco blad ter wereld, er is een geleidelijke
ontwikkeling.
- Idee van de nativisten wordt meer ondersteund dan die van het empirisme.
> Een experiment om dit te onderzoeken is violation of expectancy: boek valt plat, later ook
plat terwijl er een balletje tussen zou moeten zitten. Kind keek langer bij de onmogelijke
gehabitueerde situatie. Dus blijkt nativisten meer ondersteunt te zijn.
Objectpermanentie
Piaget: baby van 5 maanden toont geen objectpermanentie: als een baby een object niet
meer ziet, dan denken ze dat het ook niet meer bestaat.
> Dit kan komen doordat de oog-hand coördinatie nog niet goed ontwikkeld is.
> Dit kan bevorderd worden door self-locomotion: wanneer de baby zichzelf vooruit kan
bewegen (5 a 6 maanden).
3 stromingen; leer goed de overeenkomsten en de verschillen!
Piaget
Jean Piaget (1896-1980)
Mentale ontwikkeling van kinderen ontstaat uit de eigen acties van het kind, op de fysieke
omgeving. De omgeving heeft hier weinig invloed op!!
Ofwel een kind is een ‘small scientist’:
- Een kind heeft autonome interesse in dingen om zich heen.
- Een kind exploreert, manipuleert en test de wereld.
- Een kind heeft taal als bijeffect van denken/ verbale vorm
> Piaget ging weinig tot niet in op taal.
Piaget’s scheme
,Volgens Piaget ontwikkelen kinderen schemes: mentale representatie van een lichamelijke
beweging of wat een persoon kan doen met een object.
> BV je hebt een scheme voor hoe je aan een tepel zuigt, rammelen met iets etc.
Bij het ontwikkelen van die mentale representaties heb je twee processen:
> Assimilatie: nieuwe ervaringen in bestaande schemes proberen te passen.
> Je hebt bv al een scheme voor wat je met een rammelaar moet doen; geef je een
kind een iphone, daar heeft ie nog geen scheme voor, dus die gaat het kind in een
bestaand scheme passen. Dus met die iphone rammelen als een rammelaar.
> Accommodatie: het aanpassen/uitbreiden van bestaande schemes, kennis uitbreiden
door ervaringen.
- Assimilatie en accommodatie zijn twee kanten van hetzelfde fenomeen en daardoor
groeien schemes. Als informatie niet in een scheme past, dan breidt het zich uit.
- Het zijn dus interactieve, complementaire processen.
Operations; omkeerbare acties.
> BV een bal klei of een lightswitch; omkeerbare acties (aan en uit).
Operationele schemes: zijn mentale representaties van de omkeerbaarheid van acties.
ofwel; kinderen merken dat iets heen en weer kan. In hoeverre je dat doorhebt, laat zien in
welke fase je van de mentale ontwikkeling (stadium) je zit.
Piaget’s 4 ontwikkelingsstadia
> Overgang naar een nieuw stadium gaat geleidelijk
> De stadia zijn niet heel goed onderbouwd.
0-2 jaar: sensorimotor stadium
2-7 jaar: pre-operationele stadium
7-11 jaar: concreet-operationele stadium
12-.. jaar: formeel-operationele stadium
Sensorimotor stadium 0-2 jaar
- Je krijgt informatie over de wereld door motorische acties: iets doen met je spieren.
- Je krijgt feedback via je zintuigen.
- Je hebt nog geen objectpermanentie.
> Volgens Piaget (blijkt dus dat je dat wel hebt, maar je kan het nog niet echt
gebruiken zie objectpermanentie).
Pre-operationele stadium 2-7 jaar
- Je baseert je op verschijning, niet op principes.
- Voorstelling maken, je kan je al wel dingen voorstellen.
- Je bent nog niet in staat om te denken over omkering van acties: operations.
- Symbolische betekenis van voorwerpen.
> Tennisracket lijkt op een gitaar, stok is een toverstaf.
Concreet-operationele stadium 7-11 jaar
- Logisch nadenken over concrete zaken.
- Decentration: groeperen op meerdere kenmerken tegelijk.
- Conservatie: in staat zijn kwantiteiten bij objecten juist in te
schatten, ook na verandering van de indeling of opzet van
de objecten.
, > Massa, gewicht, grootte, lengte, breedte
> zie afbeelding: evenveel water, ander glas.
Formeel-operationele stadium 12-.. jaar
- Je kunt abstract denken.
- Je kunt in principes denken.
- Je kunt denken in operations.
- Hypothesen systematisch kunnen testen.
Kritiek op Piaget:
- Leeftijdsverschillen zijn overschat.
> Kinderen kunnen al vroeger veel meer, volwassenen kunnen vaak veel minder?
- Vaagheid over de stadia, ze zijn slecht toetsbaar.
- Onderbelichte rol sociale ervaring, hoe omgeving reageert op wat het kind doet.
Vygotsky
Len Vygotsky (1896-1934)
Het kind is een afhankelijk individu, wat niet geïsoleerd kan leven. Vygotsky kijkt naar de
interactie met de sociale wereld.
Ofwel; het kind is een ‘social animal’.
- De ouder-kind interactie staat centraal.
- Het kind leert tools of intellectual adaptation: welke instrumenten je kunt
gebruiken; verschillen per cultuur (bv tellen).
- Kind observeert; kijkt goed wat anderen doen; is dus heel cultuurgebonden hoe je je
ontwikkelt. Per cultuur krijg je dus ook andere tools of intellectual adaptation.
- Kind ontwikkeld zich eerst op sociaal niveau en dan pas individueel.
- Taal is belangrijk; een basis voor het ‘hogere denken’.
> BV zelfreflectie, moeilijke problemen oplossen, van een afstand iets bekijken etc.
- Volgens Vygotsky leren kinderen het beste woorden aan de hand van ‘proximal
development’: een kind iets leren, door iets aan te bieden net iets boven het niveau.
> Wordt bevorderd oa door dialogen.
> Geldt ook voor het leren van andere zaken dan taal.
Piaget’s ideeën zijn beroemder, maar Vygotsky is jong overleden.
Op Piagets ideeën meer kritiek, die van Vygotsky zijn de laatste jaren beter onderbouwd.
Information processing
(Connectie aan H9)
- Het werkgeheugen is een processor.
- Het brein van kinderen is als een set interacterende componenten, die los van elkaar
sneller of langzamer tot ontwikkeling kunnen komen.
> Het brein ontwikkelt zich dus niet in zn geheel.