Kernbegrippen IPR:
Week 1:
Belangrijkste dingen voor tentamen:
- Beoordelen of een bepaald document/instrument internationaal publiekrecht is of niet.
- Voorwaarden om te spreken van gewoonterecht.
- Voorkeur en samenloop verdragen en gewoonterecht.
- Kenmerken verschillende rechtsbronnen.
- Doorwerking: geldigheid, rechtstreekse werking en voorrang.
NL hecht veel belang aan internationaal recht, dit kan soms botsen met andere NL belangen:
1. De democratische en rechtsstatelijke waarborgen van het nationale NL recht zijn strikter dan
die van het internationale recht: in de totstandkoming van internationaal recht is
parlementaire inspraak vaak minder groot.
2. De NL verbondenheid met principes van internationaal recht komt soms onder druk te staan,
doordat sommige andere machtige landen (zoals VS) minder belang hechten aan
internationaal recht dan NL.
Het ontstaan van staten had een belangrijke invloed op de ontwikkeling van internationaal
publiekrecht. De functie van het internationaal publiekrecht ten tijde van de opkomst van soevereine
staten lag vooral in de bevordering van het vreedzaam samenleven (‘co-existentie’) van staten.
De Vrede van Westfalen in 1648 was van groot belang voor deze ontwikkeling. Staten besloten het
beginsel van territoriale integriteit te respecteren en werden formeel onafhankelijk. Vanaf dat
moment kon er een verschil worden gemaakt tussen het publieke gezag (door de staat) en de private
belangen van de monarch. Hiermee waren de voorwaarden voor het moderne internationale
publiekrecht gecreëerd. Met de aanvaarding van het beginsel van zelfbeschikking ontstaat voor het
eerst een internationaal publiekrecht dat daadwerkelijk de hele wereld omvat.
Dominantie van soevereine staten sinds de Tweede WO afgenomen. Twee ontwikkelingen:
1. Steeds meer bovennationale vormen van organisatie ontstaan, zoals VN en de EU.
2. Niet-statelijke instituties, zoals multinationals, spelen een steeds belangrijkere rol in het al
dan niet realiseren van bovennationale belangen, zoals een stabiel internationaal financieel
systeem.
Internationaal publiekrecht:
1. Regelt de uitoefening van publiek gezag in de internationale gemeenschap;
2. kent daartoe bevoegdheden toe aan entiteiten die publiek gezag uitoefenen en;
3. biedt een juridisch kader waarbinnen deze entiteiten de bevoegdheden uitoefenen.
Het internationale element:
Of een regel internationaal of nationaal is wordt bepaald door de rechtsbron waaruit deze regel
voortvloeit.
NL recht: (formele wet) en contracten.
Internationaal recht: gewoonterecht, verdragen, besluiten van internationale organisaties en
algemene rechtsbeginselen.
,Verhouding nationaal en internationaal recht:
- Monisme = gaat ervan uit dat er één rechtsorde bestaat, waar zowel internationaal als
nationaal recht deel van uitmaakt. Het internationaal recht is geen extern recht, maar juist
recht dat de macht van de staat kan beperken om zo individuen te beschermen.
- Dualisme = neemt aan dat de internationale en de nationale rechtsordes geheel gescheiden
rechtssystemen zijn. Het internationaal recht is ‘extern’ recht en staat niet per se boven het
nationale recht.
Het debat over dualisme en monisme is niet langer beperkt tot de positie van de staat. De moderne
internationale rechtsorde heeft te maken met internationale organisaties die delen van het
staatsgezag hebben overgenomen, met globalisering en multinationale ondernemingen die zich ten
dele buiten de staat bewegen. De rol van religieuze bewegingen zoals IS compliceert het beeld nog
verder. De verhouding tussen de internationale en nationale rechtsorde kan daarom niet langer
simpelweg gezien worden als ofwel monistisch ofwel dualistisch.
Er bestaat dus een formele scheiding tussen nationaal en internationaal recht. Beiden hebben hun
eigen autonome rechtsbronnen. Uitgangspunten daarbij:
1. Een regel van nationaal recht heeft in beginsel geen juridische betekenis in de internationale
rechtsorde
🡪Als dat wel zo zou zijn, zou één staat internationale rechtsregels kunnen vaststellen met
rechtsgevolgen voor andere staten (in strijd met soevereiniteit individuele staten).
2. Internationaal recht kan niet zelf bepalen welke rechtsgevolgen het heeft in de nationale
rechtsorde. De rechtsgevolgen van internationaal recht in de nationale rechtsorde worden
uitsluitend bepaald door nationaal recht.
3. De internationale en nationale rechtsorde hebben hun eigen organen.
🡪Rechtbank NL past NL recht toe, EHRM past internationaal recht toe.
Toch is de formele scheiding minder geworden:
1. Internationaal recht is niet slechts tot staten, maar ook tot individuen gericht, vooral in de
vorm van mensenrechten. In zoverre verliest het strikte onderscheid tussen nationale en
internationale rechtsorde aan betekenis.
2. Daarnaast hebben internationaal en nationaal recht steeds vaker betrekking op dezelfde
onderwerpen waardoor een wisselwerking ontstaat (denk aan strafrecht, mensenrechten en
milieubescherming).
3. Ten slotte stellen veel staten (waaronder Nederland) hun rechtsorde open voor de
doorwerking van internationaal recht.
Het publieke element:
Twee kenmerken van het publieke karakter van internationaal recht:
1. Internationaal publiekrecht legitimeert en reguleert de uitoefening van publiek gezag in de
internationale gemeenschap. Het heeft slechts indirect betrekking op rechtsbetrekkingen tussen
particulieren.
2. Internationaal publiekrecht beschermt publieke belangen, zoals veiligheid en milieu.
Het juridische element:
Hierbij moet worden gekeken naar het onderscheid tussen juridische en niet-juridische regels:
,1. De bron van een regel: Kijken naar de bronnen van internationaal recht: verdragen,
gewoonterecht, besluiten van internationale organisaties en algemene rechtsbeginselen.
2. Schending internationale norm levert een sanctie op: wordt vaak gezegd dat internationaal recht
helemaal niet voldoet aan deze voorwaarde, omdat het internationaal recht geen centraal gezag
kent dat naleving kan afdwingen met sancties. Maar: de internationale rechtsorde beschikt wel
degelijk over procedures voor handhaving en afdwinging van rechtsregels:
● De handhaving ligt in belangrijke mate in handen van staten zelf.
● Ook kan het recht worden nageleefd door druk van politieke organen en rechterlijke
instanties van internationale organisaties (zoals de VN-veiligheidsraad en het
Internationaal Strafhof) en door de integratie van internationaal recht in de nationale
rechtsorde.
● Voorts leven staten internationale rechtsnormen na uit angst voor reputatieschade en
door de algemene aanvaarding van het internationaal recht als recht.
Dus: om te kijken of een bepaald document/instrument internationaal publiekrecht is, kijken naar:
- Internationale element (rechtsbron)
- Publieke element (publiek belang)
- Juridische element (bron van de regel en sanctie mogelijk)
Decentraal karakter internationaal recht: Het publieke gezag wordt niet uitgeoefend door een
instantie boven de partijen, maar juist door de staten zelf. Dit decentrale karakter is historisch
verklaarbaar. De internationale rechtsorde is immers ontstaan uit de totstandkoming van soevereine
en gelijke staten na de Vrede van Westfalen.
Kenmerken van de organisatie van de internationale rechtsorde:
a. Recht van co-existentie: De internationale rechtsorde is gericht op het vreedzaam naast
elkaar laten bestaan van onafhankelijke staten.
b. Recht van samenwerking: Naast soevereiniteit ten opzichte van andere staten moet een
staat ook daadwerkelijk zijn belangen kunnen realiseren door actief samen te werken met
andere staten.
c. Recht van integratie: De bescherming en uitvoering van publieke taken wordt ten dele
georganiseerd op bovennationaal niveau (VN, EU). Staten moeten aan zulke organisaties deel
kunnen nemen.
De laatste jaren groeit het EU-recht steeds verder weg van het internationaal publiekrecht. De nauwe
samenwerking tussen Europese staten heeft geleid tot een relatief geïntegreerde rechtsorde. De
lidstaten hebben vergaande bevoegdheden aan de EU overgedragen. Hiermee krijgt de rechtsorde
van de EU een verticaal karakter, waardoor Europees recht soms meer lijkt op nationaal dan op
internationaal recht. De Europese rechtsorde wordt aangeduid als ‘supranationale’ rechtsorde.
Rechtsbronnen internationaal recht, art. 38 IGH-Statuut:
De belangrijkste rechtscheppende rechtsbronnen zijn gewoonterecht, verdragen, besluiten van
internationale organisaties, algemene rechtsbeginselen, billijkheid en eenzijdige rechtshandelingen.
Een secundaire rol is weggelegd voor beslissingen van rechterlijke tribunalen.
In overeenstemming met het decentrale karakter van de internationale rechtsorde en met het
beginsel van soevereine gelijkheid wordt de totstandkoming van internationale rechtsregels
gedomineerd door het beginsel dat een staat niet zonder zijn instemming aan een regel van
, internationaal recht kan worden gebonden. Uit de dominante rol van instemming volgt dat de meeste
regels van internationaal recht in beginsel slechts gelden voor staten die deze regels hebben
aanvaard. In die zin is internationale rechtsvorming veeleer vergelijkbaarder met het sluiten van
contracten (waarbij alleen de betrokken partijen zijn gebonden), dan met een wetgevingsprocedure.
● De rechtsbronnen gewoonterecht, besluiten van internationale organisaties en algemene
rechtsbeginselen leiden tot algemeen, wereldwijd geldend recht. Alle staten moeten zich hier
aan houden.
Gewoonterecht:
= ontstaat uit een opeenvolging van elkaar ondersteunende gedragingen van staten die, door actief
aan een praktijk deel te nemen dan wel deze dulden, deze praktijk zodanig aanvaarden dat erop mag
worden vertrouwd dat zij zich ook in de toekomst zo zullen gedragen.
Gewoonterecht moet door alle staten aan worden gehouden.
Voorwaarden om te spreken van gewoonterecht:
a. Algemene praktijk – objectief element
De gewoonte blijkt uit het feit dat voldoende staten zich gedurende een zekere periode op een
bepaalde manier gedragen. Twee vereisten hiervoor (North Sea Continental Shelf):
● De praktijk is omvangrijk: Relatief veel staten moeten de praktijk volgen. Dit kan soepel
worden toegepast, onder meer wanneer veel staten bij een bepaalde praktijk weinig belang
hebben. In dat geval kan een relatief kleine groep staten gewoonterecht creëren.
● De praktijk is vrijwel uniform: De praktijk moet voldoende consistent zijn. Dit betekent dat
staten zich onder vergelijkbare omstandigheden op (grotendeels) gelijke wijze gedragen. Het
gaat om de grote lijn, dus uitzonderingen zijn mogelijk (voldoende).
b. Rechtsovertuiging (opinio juris) – subjectief element
Staten moeten van mening zijn dat een praktijk ook daadwerkelijk door het internationaal recht
wordt vereist. Zij moeten niet slechts zo handelen vanwege economische of politieke wenselijkheid.
De rechtsovertuiging van staten kan worden afgeleid uit hun handelen.
Verdrag:
= een overeenkomst die op grond van internationaal recht verbindend is tussen de partijen en die
door het internationaal publiekrecht wordt beheerst. Een verdrag is vormvrij. De totstandkoming en
werking van verdragen wordt geregeld door het verdragenrecht. Dit is hoofdzakelijk neergelegd in het
Weens Verdragenverdrag (1969).
Redenen voorkeur sluiten verdrag boven gewoonterecht:
a. Verdragen komen over het algemeen sneller tot stand dan gewoonterecht.
b. Staten kunnen op de inhoud van verdragen een grotere invloed hebben dan op
gewoonterecht.
c. Verdragen kunnen in meer detail de wederzijdse rechten en plichten formuleren en geven
dus meer duidelijkheid en zekerheid.
Binding van verdragen:
De juridisch bindende werking van verdragen is gebaseerd op de wilsovereenstemming van staten
om een door internationaal recht beheerste rechtspositie in het leven te roepen. De wil van staten
om gebonden te worden, onderscheidt een verdrag van niet-juridisch verbindende overeenkomsten.
Als de wil van partijen niet expliciet kenbaar is, moet uit de aard en inhoud van de overeenkomst,
alsmede de overige omstandigheden van het geval worden afgeleid of er sprake is van een verdrag.