Week 1:
Staat als object:
Staatsrecht = het recht dat ziet op inhoud en functioneren van de instellingen van de staat. Het
omvat mede regels over bevoegdheden om regels te stellen en besluiten te nemen.
🡪 bevoegdheidsgrondslag is vereist voor deze organen in tegenstelling tot burgers die alles mogen
doen wat niet verboden is.
Centraal staatsrechtelijk document is in veel landen de grondwet. Deze bevat de belangrijkste regels
van het staatsrecht en vaak ook bijzondere waarborgen en procedures.
EU-recht raakt steeds meer verweven met nationaal recht. Dit zie je bijvoorbeeld terug in de instelling
van agentschappen, zoals Autoriteit Persoonsgegevens of in de rol van het NL parlement in de
EU-wetgevingsprocedure.
Bestuursrecht heeft gemeen met het staatsrecht dat het ook gaat om ‘bevoegdheden’. Bestuursrecht
en staatsrecht zijn dus op sommige gebieden aan elkaar verwant, maar bestuursrecht heeft ook
aparte, bijzondere disciplines. Bestuursrecht heeft vooral een executieve functie. Art 107 lid 2 Gw: de
wet stelt algemene regels van bestuursrecht vast (Awb). Bestuursrecht heeft in beginsel betrekking
op al het overheidsbestuur. Daarnaast ook bijzonder bestuursrecht, wat gaat over specifieke
rechtsgebieden.
Staat als subject
Kenmerken van een staat:
1. Territoriale organisatie
2. Die gezag over een op het grondgebied woonachtige bevolking uitoefent
3. Machtsmiddelen, zoals geweldsmonopolie
Als er wordt gesproken van een nationale staat wordt er een extra criterium toegevoegd: de
bevolking moet een eenheid vormen, een natie zijn.
De kwalificatie van ‘staat’ heeft op internationaal vlak rechtsgevolgen: de erkenning van de staat door
andere staten. Bij zo’n erkenning kunnen ook politieke aspecten een rol spelen. Een staat kan
gebrekkig in staat zijn intern gezag uit te oefenen en toch als staat erkend zijn. De kwaliteit van een
staat, staat los van de vraag naar de aanwezigheid van een staat. Verder speelt nog de vraag wie door
de internationale gemeenschap wordt erkend als de regering, ofwel het legitieme gezag. Die vraag
kan ontstaan als meerdere groepen in conflict zijn met elkaar over het legitieme gezag.
Niet ieder volk kan recht doen gelden op een ‘eigen’ staat. Art. 1 lid 1 IVBPR bepaalt dat alle volken
het ‘zelfbeschikkingsrecht’ hebben, maar dit recht betekent niet dat ieder volk het recht op een
onafhankelijke staat heeft.
De Europese Unie voldoet aan de kenmerken van een staat, maar is dit niet. De reden daarvoor is dat
de EU formeel een internationale organisatie is, opgericht bij verdragen, waarbij de soevereine
lidstaten unaniem over verdragswijziging besluiten. De uitvoering ligt bij de lidstaten zelf, dus de EU
handelt niet zelfstandig.
,Soevereiniteit:
Soevereiniteit = De staat oefent het gezag uit en heeft het geweldsmonopolie. Er zijn verschillende
betekenissen van het begrip ‘soevereiniteit’:
1. Internationaalrechtelijke betekenis: een staat heeft op zijn grondgebied het exclusieve
geweldsmonopolie en andere staten mogen zich niet bemoeien met de interne
aangelegenheden van een staat.
2. Waar het hoogste gezag ligt: In Nederland is dat de grondwetgever.
3. Pakket aan bevoegdheden dat cruciaal is voor soevereine staat: geweldsmonopolie,
belastingheffing, defensie, buitenlandse betrekkingen etc.
4. Filosofische of theoretische betekenis: hoewel het de staat is die gezag en geweld uitoefent,
wordt vaak een legitimatie voor de staat en haar gezag gezocht. Aan wie of wat ontleent de
staat haar gezag? 🡪 In NL geen directe bepaling die dat bepaalt, in NL is het de
grondwetgever, in veel andere landen zoals de VS is dat het volk.
Door aansluiting bij de EU verliest een staat een deel van zijn soevereiniteit. Een aantal van die
internationale rechtsnormen betreffen namelijk het handelen door staten (rechten van de mens) en
beperken aldus de soevereiniteit. Dat is ook zo bij het instellen van supranationale instanties. Toch
behoudt een lidstaat haar soevereiniteit o.b.v. art. 50 VEU, waarbij een lidstaat uit de EU kan treden.
Constitutie, grondwet en staatsrecht:
Constitutie = het geheel van regels en beginselen dat een staat constitueert en ordent.
Grondwet = het document waarin de meest belangrijke regels over de staatsorganisatie en de
verhouding tussen staat en burgers zijn neergelegd.
Alle staten hebben een constitutie en de meeste hebben een grondwet.
Rigide grondwet = wijziging van de grondwet is onderworpen aan specifieke waarborgen en is dus
moeilijker te wijzigen dan gewone wetgeving.
🡪 voor grondwettelijke stabiliteit en bescherming van minderheidsbelangen
Flexibele grondwet = de grondwet is juridisch relatief eenvoudig te veranderen.
🡪 vooral landen zonder geschreven grondwet hebben een flexibel systeem, omdat het daar vooral
gaat om hoofdzakelijk gewoonterecht en wetgeving.
De flexibele Britse constitutie is rigide in de zin dat de belangrijkste constitutionele instellingen al
eeuwen bestaan. De flexibiliteit zit hem er voornamelijk in dat de onderlinge verhouding tussen deze
instellingen wel aanzienlijk zijn veranderd.
Een grondwet die moeilijk langs formele weg te wijzigen is kan toch qua inhoud in toepassing en
praktijk van interpretatie veranderen. Vooral in die landen waar de rechter, en al dan niet een
speciale constitutionele rechter, de exclusieve bevoegdheid heeft de grondwet te interpreteren, kan
met die rechterlijke uitleg ook de inhoud van die (formeel rigide) grondwet aan verandering
onderhevig zijn. Dat is het toetsingsrecht van de rechter.
In NL is de grondwet niet alleen formeel rigide, maar ook materieel rigide, vooral door het ontbreken
van het rechterlijk toetsingsrecht (art. 120 Gw). Flexibiliteit kan slechts binnen de grondwettelijke
grenzen aanwezig zijn in het handelen en in de onderlinge verhoudingen van de politieke organen. In
dat verband kunnen machtsverhoudingen veranderen. Bijvoorbeeld op het gebied van ministeriële
verantwoordelijkheid heeft de grondwet niet veel gezegd, waardoor er veel wordt overgelaten aan de
praktijk. Grondwettelijke verhoudingen kunnen ook veranderen door maatschappelijke en
internationale ontwikkelingen. Ondanks de afwezigheid van het rechterlijk toetsingsrecht heeft de
rechter in NL op enkele punten grondwettelijke bepalingen extensief uitgelegd. Dit gaat dan om
,onderwerpen waarin de grondwetgever destijds niet had kunnen voorzien, bijvoorbeeld wegens
technologische vooruitgang.
De EU heeft geen echte grondwet: de constituerende documenten zijn internationale verdragen waar
soevereine staten partij bij zijn. Er is dus niet sprake van een eigen soevereine organisatie die zichzelf
een grondwet geeft. Wel is er een constitutie die regels en bevoegdheden geeft aan lidstaten en
instellingen. Een Europese grondwet zou pas tot stand kunnen komen als het autonoom binnen de EU
kan worden aanvaard en autonoom nadien kan worden gewijzigd. Tot nu toe is dat mislukt.
Naast geschreven regels bestaan er ook ongeschreven regels.
Ongeschreven regel = als een gewoonte of bestendige praktijk ook als rechtens juist en geboden
wordt beschouwd door de actoren en algemeen wordt erkend als essentiële staatsrechtelijke regel,
en niet als een meer veranderlijke praktijk. Er moet dus sprake zijn van een gewoonte en een
algemene rechtsovertuiging dat dat gedrag ook juridisch vereist is. Probleem: er is in NL geen
constitutionele rechter die kan bepalen dat die rechtsovertuiging bestaat. Dit wordt overgelaten aan
de politiek en er zal niet snel overeenstemming zijn over een bepaalde overtuiging. Voordeel: doordat
de overtuiging in het midden blijft, blijft het staatsrecht flexibel zodat wetgever en bestuur kunnen
inspelen op veranderde omstandigheden. Een ongeschreven regel zou alleen mogen worden
aangenomen als deze noodzakelijk is voor de continuïteit van het staatsbestuur, in andere gevallen
moet er ruimte blijven om deze regels te veranderen. Nadeel: drempel om een ongeschreven regel
aan te nemen ligt heel hoog. 🡪 Hierdoor zal een regel die misschien wel van belang is zo aan de kant
kunnen worden gezet.
Een van de weinige ongeschreven regels is de vertrouwensregel: de regering/minister moet het
vertrouwen van de Staten-Generaal hebben, er is sprake van vertrouwen zolang het tegendeel niet is
gebleken. Als een motie van wantrouwen wordt ingediend moet de bewindspersoon zijn ontslag
indienen. De meningen lopen uiteen of, en in welke mate de vertrouwensregel ook geldt voor de
Eerste Kamer. De vertrouwensregel is ongeschreven gewoonterecht en is bewust niet opgenomen in
de grondwet bij de grondwetsherziening. Wel is toen besloten dat deze regel geacht wordt deel uit te
maken van het grondwettelijke bestel. In veel andere landen, en op Europees niveau is de
vertrouwensregel wel gecodificeerd.
Een andere ongeschreven regel is dat de Tweede Kamer niet twee keer na elkaar wordt ontbonden
over dezelfde kwestie en dat dientengevolge na de eerste ontbinding de meerderheidswil
doorslaggevend is. Deze regel heeft actualiteit verloren, doordat kabinetten de gewoonte hebben ter
gelegenheid van een ontbinding van de Tweede Kamer ontslag aan te bieden zodat na de
verkiezingen een nieuwe formatie kan volgen. De vraag ontstaat dan of er sprake is van ongeschreven
staatsrecht of van een praktijk.
Lastig ligt het ook met de praktijk dat na de val van een kabinet geen nieuw kabinet wordt gevormd,
zonder dat eerst verkiezingen zijn gehouden. Soms wordt die praktijk niet gevolgd of wordt er een
tijdelijk (romp)kabinet gevormd om de lange periode tot de verkiezingen te overbruggen. Maar als er
sprake is van een stabiel kabinet dat daarmee wordt gevormd, is er dan wel sprake van een schending
van ongeschreven recht? Sanctionering in de context van de vertrouwensregel is aan het parlement.
Hierop is geen rechterlijke controle, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland.
Er bestaan slechts zeer weinig regels van ongeschreven staatsrecht. Daarnaast zijn er ook conventies:
informele regels die het gedrag reguleren van de instituties (zoals kabinetsformatie, ministeriële
, verantwoordelijkheid). Zij zijn ongeschreven, maar geen ongeschreven staatsrecht, maar zijn wel van
belang voor de werking van het constitutionele recht. Van ongeschreven staatsrecht kan je spreken
als de actoren een praktijk als rechtsplicht beschouwen of als fundamentele regel van staatsrecht.
Er is weinig geschreven, en ongeschreven staatsrecht over de politieke parlementaire relaties, maar
wel conventies en praktijken, vaak met het oog op democratische fair play. Door die fair play kan je
erop rekenen dat elkaars moties zullen worden ondersteund of om als meerderheid oppositiefracties
te steunen. Maar: Hierop kan geen beroep worden gedaan.
Eenheidsstaten en (con)federale staten
Eenheidsstaat = aan de centrale overheid komen in beginsel alle bevoegdheden toe. Wel kan
decentralisatie plaatsvinden, dan is er sprake van een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
Verschil eenheidsstaat en federale staat:
1. De garantie in een federale staat dat aan deelstaten eigen bevoegdheden toekomen waar de
centrale overheid geen inbreuk op mag maken. In een eenheidsstaat kunnen de centrale
regering en wetgever formeel eenvoudiger taken en bevoegdheden opleggen en ontnemen.
2. Bij een federale staat geldt de supremacy clause: bij strijd tussen recht gaat het recht van de
federale staat voor het recht van de deelstaat.
3. Bij een federale staat is er een constitutionele arbiter (speciaal grondwettelijk hof) die
geschillen beslecht tussen deelstaat en federale overheid.
Tot op zekere hoogte kan het Koninkrijk der Nederlanden worden gezien als federale staat, bestaande
uit 4 landen. Verschil met andere landen is wel het kleine aantal landen en de onevenwichtigheid
tussen deze landen. Wel verdeling van bevoegdheden. Nederland is een gedecentraliseerde
eenheidsstaat. EU vertoont trekken van zowel een federatie als confederatie.
Rechtsstaat:
Rechtsstaat = de staat wordt onder gezag van het recht geplaatst en is niet alleen rechtsschepper,
maar is ook zelf gebonden aan het recht. Eisen om te kunnen spreken van een staat:
1. Legaliteitsbeginsel: bevoegdheden moeten hun grondslag vinden in de wet, om te
beschermen tegen machtsmisbruik en willekeur.
2. Scheiding van machten: wetgeving, uitvoering, rechtspraak
3. Onafhankelijke rechterlijke macht die toeziet op de overheid
4. Bescherming fundamentele rechten van burgers: grondrechten
Aanvullende eisen om te kunnen spreken van een rechtsstaat:
- Wetgeving dient afkomstig te zijn van een democratisch gelegitimeerde wetgever:
democratische rechtsstaat
- Voldoende kwaliteit van leven en bestaanszekerheid: sociale rechtsstaat (bijv. in Duitsland)
“Rule of law” lijkt op rechtsstaat, maar deze twee woorden betekenen niet helemaal hetzelfde.
Verschil: Bij ‘rule of law’ moeten overheidsbevoegdheden een grondslag hebben in het recht.
Bij rechtsstaat moeten overheidsbevoegdheden een wettelijke grondslag hebben.
Dit verschil komt, omdat in VK ook ongeschreven bevoegdheden bestaan, waardoor een pure
‘wettelijke grondslag’ niet voldoende zou zijn, terwijl bij ons in NL alles in de wet moet staan. 🡪
legaliteitseis mist dus eigenlijk bij ‘rule of law’. Ook mist de machtenscheiding. Maar dit begrip