Het Onderwijsvragenboek …
Onderwijs vanuit een nieuw paradigma.
Systeemtransformaties worden veroorzaakt door nieuwe manieren van denken, een ander bewustzijn. Ze zijn
verbonden met bepaalde in de die tijd heersende manieren van samenleven, werken, organiseren en uitingen
zoals gereedschappen en nieuwe ontdekkingen.
Zo was in de tijd van de jagers-verzamelaars convergent (naar elkaar toe bewegend, samenkomend) denken
bepalend: het belang van het grote geheel stond voorop. In het daaropvolgende agrarische tijdperk bebouwden
mensen eigen land en hadden ze bezit, waarmee de onderlinge relaties in de eigen groep en de verbanden met
de directe omgeving van groter belang werden. De industriële revolutie die daarop volgde, bracht het bewustzijn
van divergentie (het denken in verschillen, tegenstellingen, creatief zijn, het hechten van belang aan dat wat
afwijkt of anders is. De samenleving werd complexer en als individu werd instinct en traditie minder belangrijk.
Mensen werden zich bewust van hun eigenheid, hun creativiteit, hun vrijheid en verantwoordelijkheid. Het
leidde tot een systeem dat was gebouwd op economische waarden zoals efficiëntie, financieel rendement en
output. Zakelijk en financieel succes staan in hoger aanzien dan persoonlijke ontwikkeling en geluk. Het bracht
ons ook het hiërarchische systeem dat top-down en in afzonderlijke en gestandaardiseerde eenheden is
georganiseerd.
De voorgaande tijdperken hebben allemaal een bepaald bewustzijn gebracht, een specifieke ‘lens’ om door te
kijken: die van convergentie, relaties en divergentie. We zien steeds duidelijker wat de negatieve effecten zijn en
beseffen dat er inmiddels iets anders nodig is. De manier van denken die we nu ook tot onze beschikking krijgen,
is die vanuit een nog breder, holistisch bewustzijn. We erkennen onszelf inclusief de anderen en de natuur, met
daarbij aandacht voor het kunnen floreren van iedereen, oog voor wat waardevol is en het belang van kwaliteit.
De beweging van deze wereldwijde systeemtransformatie is bottom-up.
Diep verweven in ons zitten echter onderliggende paradigma’s: het systeem is leidend. We delen de wereld op
in hokjes en afgebakende onderdelen: jaarklassen en niveaus, inzet belonen met cijfers of een salaris, ‘hoger’ is
beter. Wat we in deze tijd werkelijk ervaren is dat iedereen anders is, dat alles met alles verbonden is en elkaar
voortdurend beïnvloedt. Maar, wij zijn het systeem. We kunnen onszelf en ons handelen met moeite los zien van
het systeem. Veel van de vernieuwende alternatieven worden als experiment binnen de huidige kaders geplaatst,
binnen het systeem waar we juist vandaan willen bewegen. Het blijkt heel lastig om de gewenste realiteit los te
zien van de huidige context. Werkelijke verandering zit op het diepste niveau en vraagt om doorvoering op alle
niveaus in de organisatie.
1. Waarom zijn er jaarklassen?
De Onderwijswet van 1806 gaf aanzet tot het invoeren van een jaarklassensysteem dat gekoppeld werd aan het
klassikaal onderwijs, maar de uitvoering werd bemoeilijkt door het ontbreken van een leerplicht. Het Kinderwetje
van Van Houten uit 1895, bedoeld om een einde te maken aan de kinderarbeid in de fabrieken, bracht daar een
eerste verandering in. In 1901 werd de Leerplichtwet ingevoerd, waarmee het jaarklassensysteem echt doorbrak.
De motieven voor de invoering van de jaarklassen waren vooral gericht op een klassikale en efficiënte instructie.
Het zorgde voor een betere organisatie van het onderwijs, een toename van de effectiviteit en leidde tot het
gelijktijdigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Het gelijktijdigheidsbeginsel uitte zich in onder andere de
opsplitsing van de schoolduur in schooljaren en de onderverdeling van leerlingen in jaarklassen. Zo werd de
inhoud van het onderwijs gekoppeld aan tijd. Het gelijkheidsprincipe was erop gericht alle leerlingen van
ongeveer dezelfde leeftijdsgroep dezelfde leerstof aan te bieden binnen een uniforme leersituatie.
De beheersbare en overzichtelijke inrichting van jaarklassen vergemakkelijkt het ordelijk verloop van het
leerproces. Het vergemakkelijkt de organisatie van de leerinhoud en het opstellen van leerplannen en methodes
die gekoppeld zijn aan streefdoelen. Het jaarklassensysteem wordt in combinatie met activerende instructie nog
, vaak als meest effectief gezien. Het collectieve aspect vergroot bovendien de gezamenlijke beleving en het
saamhorigheidsgevoel. Het leren in een vaste groep geeft een gevoel van veiligheid.
Het gelijktijdigheidsbeginsel heeft wel het fenomeen zittenblijven tot gevolg. Dit heeft gevolgen voor de
interesse en motivatie van de leerling en heeft op lange termijn vooral nadelige persoonlijke effecten. Daarnaast
kost het de maatschappij ook nog eens veel geld. Ook is er binnen het jaarklassensysteem weinig ruimte voor
inter- en intra-individuele verschillen. De beperkte ruimte wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de
evaluatie of beoordeling van individuele prestaties te vergelijken met de gemiddelde niveaus of prestaties van
de groep, klas, school of landelijke normen. De onderlinge vergelijking brengt prestatie- en motivatieproblemen
met zich mee die zich kunnen uiten in bijvoorbeeld sociale isolatie, zittenblijven, gedwongen onderpresteren of
voortijdig schoolverlaten.
Alternatieven komen voort uit de behoefte aan meer kindgericht en ontwikkelingsgericht onderwijs:
• Kleinere klassen. Meer aandacht voor de individuele leerling.
• Trapklassen. Een kind kan verschillende vakken in verschillende leerjaren volgen.
• Doorlopende leerlijn.
• Natuurlijk leren. Kinderen kiezen vanuit hun interesse en motivatie wat zij willen doen.
• Unieke leerweg. Smeltkroes van leerlingen van diverse leeftijden, achtergronden, interesses en ideeën.
2. Waarom moeten leerlingen stilzitten?
Om het overzicht te houden, de kwaliteit te bewaken en goed onderwijs te garanderen, werd in de Onderwijswet
van 1806 vastgelegd dat het onderwijs klassikaal moest zijn, inclusief klassikale instructie en de indeling in vakken
lesuren en daarbij ook de wens om leerlingen stil te laten zitten. Tegenwoordig komt er ook nog de tendens van
bescherming van ouders bij kijken. Om een groep leerlingen te instrueren, is het belangrijk om ze in alle rust de
lesstof uit te kunnen leggen. Om daarna de lesstof geconcentreerd te kunnen oefenen en zelfstandig te kunnen
verwerken, is stilte eveneens van groot belang. Stilte maakt dat je brein zich kan herstellen van uitputting en
stimuleert het diepe en creatieve denken.
De executieve vaardigheden – werkgeheugen, zelfbeheersing, planning en cognitieve flexibiliteit – zijn nauw
verbonden met het bewegingssysteem. Denken stimuleert beweging en beweging stimuleert denken. Even
ontspannen helpt om nieuw verworven informatie goed op te slaan, het werkgeheugen op te schonen en een
onopgelost probleem, na een pauze, vanuit een breder perspectief opnieuw te kunnen bezien. De uitdaging zit
dus in het combineren van momenten van geconcentreerd werken met momenten van intensief bewegen en
diepe stilte. Beweging en spel versterken het geheugen, bieden ruimte voor eigen impulsen, geven leerlingen
het gevoel meer eigenaar van hun leerproces te zijn en laten de motivatie groeien wanneer ze zelf de wereld
ontdekken.
3. Waarom kleuteronderwijs?
Vanaf de Verlichting kreeg men oog voor verschillende leeftijdsfasen, inclusief kleuters. Men pleet voor een
kindgerichte benadering met als uitgangspunt natuurlijke ontwikkeling. Fröbel ontwikkelde een methodische
aanpak en richtte in 1837 de eerste Duitse kleuterschool op, een tuin voor kinderen, ‘Kindergarten’. Later richtte
ook Montessori zich op de ontwikkeling van jonge kinderen, met als uitgangspunt dat kinderen zich in een
stimulerende omgeving vanzelf zouden ontwikkelen. De overheid raakte meer doordrongen dat de eerste jaren
cruciaal zijn voor de ontwikkeling van kinderen en in 1956 kwam de eerste wet op het kleuteronderwijs waardoor
het onderwijs in handen van de overheid kwam.
In 1985 werd de kleuterschool, vanwege de ‘Wet op het basisonderwijs’, samengevoegd met de lagere school
en ontstond de basisschool. Meer en meer werd het beleid opbrengstgericht werken, waardoor de nadruk komt
te liggen op taal en rekenen en zo vroeg mogelijk gestart wordt met onderwijs om eventuele achterstanden te
voorkomen. Deze bijna exclusieve aandacht voor cognitieve vaardigheden gaat ten koste van de tijd die besteed