Basis van onderzoeksmethoden en statistiek
Kwalitatief onderzoek
______________________________________________________________________
Ieder wetenschappelijk onderzoek begint met een onderwerp. Deze kun je zelf bedenken, maar vaker
wordt er onderzoek gedaan binnen een al bestaande onderzoekslijn of binnen een al bestaand
onderzoeksproject, waarin je samenwerkt met andere disciplines.
Als we onderzoek doen, is het belangrijk om te weten waar we het nou écht over hebben. We moeten
dus bekend zijn met het onderwerp, of de onderwerpen, die centraal staan binnen het onderzoek. Om
kennis te vergaren over deze onderwerpen, is het belangrijk om gebruik te maken van relevante en
betrouwbare bronnen. Bij wetenschappelijk onderzoek staat het ‘in twijfel trekken van onze bronnen’
centraal: we willen (vrijwel) zeker weten dat de bron ons betrouwbare informatie oplevert.
Maar waar vertrouwen we dan op? Op onze intuïtie, persoonlijke ervaring of basiskennis die ons kan
helpen om een uitspraak te doen? Echter kunnen we op deze bovengenoemde zaken niet vertrouwen
bij het doen van wetenschappelijk onderzoek: we hebben waarschijnlijk te beperkte kennis en te
subjectieve ervaringen/intuïtie, waardoor we onmogelijk in ons eentje standaard kloppende uitspraken
kunnen doen over een onderwerp. Gaan we dan luisteren naar een autoriteit? Dat ligt aan de
achtergrond/functie van de desbetreffende persoon. Als het iemand is die ervaring heeft met dat
onderwerp, dan kunnen we in ieder geval alweer wat meer vertrouwen op die autoriteit. Maar alleen
maar het feit dat iemand kennis, ervaring of specialisme heeft in een bepaald onderwerp, is niet
voldoende. De conclusies die iemand trekt en de uitspraken die iemand doet, moet gebaseerd zijn op
wetenschappelijk onderzoek. Pas dan wordt de bron ‘betrouwbaar’ geacht en kunnen we de daaruit
voortvloeiende informatie geloven.
Wetenschappelijk onderzoek heeft een aantal kenmerken:
- Theorievormend: Eerder onderzoek vormt de basis/het uitgangspunt voor het huidige
onderzoek. We gebruiken kennis die er al is, om deze vervolgens uit te bouwen. Het doen van
het onderzoek leidt tot verklaringen voor geobserveerde fenomenen.
o Theorie kan spaarzaam zijn, wat betekent dat de theorie zo simpel mogelijk moet zijn
om de data goed te beschrijven
o Theorie kan ook falsificeerbaar zijn, wat betekent dat het in principe mogelijk is om
resultaten te vinden die de theorie weerleggen.
- Systematisch: Het onderzoek wordt gedaan aan de hand van een aantal stappen die nodig
zijn om antwoord te vinden op een onderzoeksvraag (zie figuur 1).
- Controleerbaar: Er wordt gebruik gemaakt van ‘peer-review’. Onderzoekers werken samen,
checken elkaars werk en geven elkaar feedback. Dit zorgt er onder andere voor dat niet-goed
uitgevoerd onderzoek tijdig wordt herkend en deze kan worden bijgestuurd.
- Empirisch: De uitkomsten zijn gebaseerd op waarnemingen (zoals interviews) die feitelijk zijn
ervaren.
- Probabilistisch: We zijn ons bewust van het feit dat de conclusies van een onderzoek van
toepassing zijn op een bepaald moment, op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd.
Conclusies zijn dus niet voor eeuwig geldig en zijn ook niet automatisch naar andere locaties
of personen te ‘slepen’. Opnieuw onderzoek is op een gegeven moment dus weer nodig. Dit
betekent ook dat we maar deels verklaringen kunnen vinden voor fenomenen.
De theorie-data cyclus illustreert de stappen die (moeten) worden doorlopen bij het doen van
wetenschappelijk onderzoek. We beginnen een onderzoek met een idee of specifieke theorie. Hierbij
weten wij nog over het onderwerp en gebruiken we andere theorieën als uitgangspunt. Op basis
hiervan stellen we onderzoeksvragen op. Deze vragen leiden tot een onderzoeksontwerp. Daarna
formuleren we een hypothese, ook wel verwachtingen, voor het onderzoek dat wordt uitgevoerd.
Daarna gaan we data verzamelen, om deze vervolgens te analyseren. Wanneer alle bovengenoemde
stappen zijn doorlopen, kom je nu uit op twee mogelijkheden: of we vinden ondersteuning voor de
theorie die we al hadden in het begin, of we vinden geen ondersteuning voor de theorie die we al
hadden in het begin. In dat geval moet je of het onderzoeksontwerp aanpassen of tot een herziening
van de theorie/onderwerp komen. Wanneer je wel ondersteuning vindt voor het idee/de theorie,
, betekent dat nog niet gelijk dat de uitkomst dus zeker en betrouwbaar is. Het is dus niet zo dat je
bewijslast hebt gevonden, maar je vindt wel ondersteuning.
Zoals te zien in figuur 1 start je dus bovenaan, bij een idee of een theorie. Volgens Wikipedia kan een
theorie worden omschreven als “een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in
onderlinge samenhang worden beschreven. In de wetenschap is een theorie een getoetst model ter
verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid”. Het begrip ‘theorie’ wordt binnen het
wetenschappelijk onderzoek ook wel breder getrokken: dat wat al onderzocht is valt hier ook onder. Bij
deze eerste stap verzamelen we theorie die al bekend is over de onderwerpen waarnaar wij
onderzoek willen doen. Dit gaan we gebruiken om een onderzoeksvraag op te stellen.
Goede, kwalitatieve theorieën die je kunt gebruiken, moeten voldoen aan twee kenmerken:
- Falsifieerbaar: Ze gaan over onderwerpen die we kunnen onderzoeken én we kunnen ook op
die manier onderzoek doen dat we kunnen achterhalen of onze hypothese al dan niet klopt.
- Spaarzaam: Een theorie
die simpel(er) in elkaar
zit, heeft de voorkeur.
Uitgebreide,
ingewikkelde theorieën
zijn moeilijker in de
praktijk toe te passen,
dus de voorkeur gaat uit
naar ‘spaarzame’
theorieën. Hierbij is het
wel belangrijk om te
realiseren dat deze
theorieën hierdoor niet
op alle situaties van
toepassing zijn. Bij
spaarzame theorieën zijn
er minder
eigenschappen/redenen
nodig om hetzelfde te
kunnen verklaren.
De informatie die we hebben
gevonden, gaan we gebruiken
om een onderzoeksvraag op te
stellen. We kennen Figuur 1: De theorie-data cyclus
verschillende soorten onderzoeksvragen:
- Fundamentele onderzoeksvragen: Dit zijn onderzoeksvragen gericht op de theorie. Ze lossen
een kennisprobleem of een tekort aan kennis op. Voor deze soort onderzoeksvraag wordt
vaak gekozen, wanneer we iets niet weten. Deze vorm van onderzoek leidt tot ontdekkingen
die bijdragen tot een beter begrip van hoe iets werkt.
- Toegepaste onderzoeksvragen: Dit zijn onderzoeksvragen waarmee we een praktijkprobleem
willen oplossen. We doen hierbij toegepast, wetenschappelijk onderzoek, vaak in opdracht
van een organisatie. Het woord ‘probleem’ betekent in dit geval dat we iets ervaren wat we
graag willen veranderen of verbeteren, maar wat niet perse als belemmerend of slecht wordt
ervaren.
- Translationele onderzoeksvragen: Deze vorm valt als het ware tussen het fundamentele en
toegepaste onderzoek. Hierbij wordt gekeken hoe de kennis, die voortkomt uit fundamenteel
onderzoek, kan worden toegepast in de praktijk.
De onderzoeksvraag vormt de basis van een onderzoeksontwerp. Hierbij wordt gekeken naar het
soort empirische gegevens dat wordt verzameld, bijvoorbeeld kwalitatieve of kwantitatieve gegevens.
Ook wordt gekeken bij wie deze gegevens worden verzameld en wie er dus betrokken wordt bij het
onderzoek. Welke keuzes je daarin maakt, hangt als van het onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag.
Op basis van de eerder gevonden theorie én het onderzoeksontwerp, ga je hypothesen opstellen, om
vervolgens data te gaan verzamelen en te analyseren. De geanalyseerde data willen we gaan delen