Begrippenlijst oude geschiedenis:
Steentijd – de tijd waarin mensen leefde van jagen en verzamelen, vernoemd naar de
stenenwerktuigen.
Neolithische revolutie – proces van ontwikkelingen en uitvinding landbouw
Regen/irrigatie landbouw – land bouw die afhankelijk is van regen of overstromingen
Spijkerschrift – een van de eerste soorten schrift die in klei werd gekrast
Hiërogliefen – schrift van de Egyptenaren, pictogrammen in steen en op perkament
Sumerïers – de eerste Mesopotamische beschaving, schrift, wetenschap op grotere schaal toegepast
Akkadiërs – een van de eerste Mesopotamische beschavingen. Akkad met als Koning Sargon (stichter
eerste wereldrijk)
Derde dynastie van Ur – groot rijk in Mesopotamië met koningen, paleisadministratie
Amorieten – nomaden die Ur verzwakt hadden
Oude rijk Egypte – eerste bloeiperiode, tijd van Gizeh piramides
Thebe – nieuwe hoofdstad Egypte, middenrijk
Hyskos – buitenlandse overheerser Egypte tussenperiode
Assyrië – staat die tot ontwikkeling kwam in Mesopotamië
Babylon – staat die tot ontwikkeling kwam in Mesopotamië
Hammurabi – amoritische koning van Babylon, eerste wetboek
Concert der mogendheden – enkele grote mogendheden in de late bronstijd die elkaar in evenwicht
hielden. Egypte, mitanni, Hethische rijk, Assyrië en Babylonië.
Strijdwagen – uitvinding waar veel van de macht vandaan kwam
Farao – koningstitel Egypte, uitzonderlijkste van Achnaton. Aton = zonnegod
Tut-anch-amon – Farao waarvan graf in 1922 intact werd gevonden
Ramses II – herstelde Egyptische rijk nog eenmaal
Kassieten – volk dat Babylonië overheerste in de late bronstijd
Knossos – belangrijke stad op Kreta, late Minoïsche bloeiperiode
Mycene – stad in Griekenland, paleiseconomie, veroverde Kreta in 1450 v.c.
Lineair A – niet ontcijferd schrift uit Kreta
Lineair B – ontcijferd schrift uit Griekenland
Ijzertijd – nieuw tijdperk
Saul – David – Salomo – leiders Israel en Juda
Perzische rijk – voortgekomen uit Medische rijk, Cyprus veroveraar
, Polytheïstisch – godsdiensten met meerdere goden
Gilgamesh epos – tekst in spijkerschrift, wereldliteratuur
Henotheïsme – in een polytheïstische godsdienst 1 god meer aanbidden
Monotheïsme – godsdienst met 1 god
Redistributie economie – autocratische staat waarbij de koning al het land bezit en verdeeld, ook alle
inkomsten (in natura) gaan naar de koning en worden herverdeeld
Functies koning oudheid – legeraanvoerder, hoge priester, opperrechter
Vazalvorstendom – veroverd gebied wordt bestuurd door oude koning als hij loyaliteit zweert
Provincie – gebied wordt bestuurd door een stadhouder uit de overheersende mogenheid
De Griekse wereld:
Donkere eeuwen – periode in Griekenland na de val van de Myceense beschaving. Instorting
paleiseconomie, verdwijning schrift, Ionische volksverhuizing.
Homerus – schrijver Ilias en Odyssee, bron van kennis.
Archaïsche periode – 750-500 v.C.
Polis – zelfstandige stadstaat, politieke organisatievorm
Polites – burger van een polis met politieke rechten
Agora – verzamelplaats polis, marktplein, vergaderplek
Akropolis – verhoogd stuk voor veiligheid
Monarchie - alleen heerschappij. Regering door een (meestal erfelijke) koning, wiens bewind wet is.
Tyrannis - iemand die de macht naar zich toegetrokken heeft, niet meer gelegitimeerd.
Aristocratie - Regering door de besten. Leden van de adellijke geslachten. Geboorte is dus criterium.
Oligarchie - Regering van weinigen. Kleine groep machthebbers, niet perse adellijk. Vermogen is
criterium.
Timocratie - regeringsvorm met als critirium vermogen.
Democratie - regering door de demos (mannen met burgerrecht). De volksvergadering heeft het
laatste woord.
Hoplieten – soldaten vernoemd naar Grieksschild: hoplon
Hesiodus – schrijver die inzicht geeft in andere klasse van de Griekse maatschappij (werken en dagen,
theogonie)
Lyriek – korte gedichten en persoonlijke uitingen van dichters
Antropomorf – godsdiensten / goden zonder dogma, riten speelden een grote rol, menselijke goden.
Orfisme – scheiding tussen lichaam en ziel in godsdienst