College 1 – Inleiding en beginselen van het burgerlijk procesrecht
Een verbintenis bestaat telkens uit drie elementen: (1) de kern (vorderingsrecht & schuld), (2)
veroordelingsmogelijkheid (rechtsvordering & aansprakelijkheid) en (3) executiemogelijkheid
(executierecht & uitwinbaarheid). Over punt 2 en 3 gaat het vak burgerlijk procesrecht.
Het onderscheid tussen dagvaarding en verzoekschrift is voor dit vak het centrale thema. Het
uitgangspunt is daarbij de dagvaardingsprocedure. De dagvaardingsprocedure is te vinden in
de tweede titel van het eerste boek, de verzoekschriftprocedure is te vinden in de derde titel
van het eerste boek. Voor het toepassen van de verzoekschriftprocedure is het noodzakelijk
dat dit direct uit de wet volgt. Wanneer dat niet duidelijk uit de wet voortvloeit dan moet de
dagvaardingsprocedure toegepast worden.
KEI-project: Digitaal procederen moet mogelijk worden. De rechtsgang moest vereenvoudigd
worden. Zo moest het onderscheid tussen de dagvaarding en het verzoekschrift komen te
vervallen en vervangen worden door een uniforme procesinleiding. Ook moest er een
versterkte regiefunctie van de rechter komen. KEI geldt enkel en alleen bij de rechtbanken
Midden-Nederland en Gelderland alleen betreffende vorderingszaken met verplichte
procesvertegenwoordiging. Ook bij vorderingszaken bij de Hoge Raad geldt KEI. Het enige
aspect dat anno 2019 overgebleven is, is de regiefunctie van de rechter (te vinden art. 87 e.v.
Rv).
De civiele rechter is in beginsel lijdelijk. Daar vindt wel een ontwikkeling richting een meer
actieve rechter plaats. Het standaardmodel is: dagvaarding, conclusie/antwoord, gevolgd door
een zitting (comparitie: mondelinge behandeling). Op de zitting is de rechter actiever. Hij stelt
vragen, vraagt om bewijs. Bij voorkeur worden die vragen aan de partijen zelf gesteld. De
rechter is meer aan waarheidsvinding gaan doen. De rechter vraagt dus meer door.
Of de dagvaarding of het verzoekschrift van toepassing is volgt uit art. 261 lid 2 Rv: waar dat
uit de wet voortvloeit. Dat blijkt uit de zinssnede: “op verzoek van een van partijen…” of een
soortgelijke formulering. Vloeit dat niet uit de wet voort? Dan is ex art. 78 Rv de
dagvaardingsprocedure van toepassing. Het betreft een gesloten stelsel. Wanneer er fout
gekozen wordt tussen deze twee procedures bestaat er art. 69 Rv: de rechter geeft een
gelegenheid tot herstel (waar vroeger niet-ontvankelijkheid werd uitgesproken). De
dagvaarding is aanhangig vanaf het moment van het betekenen door de deurwaarder. Het
verzoekschrift is aanhangig vanaf het moment dat het bij de rechtbank is ingediend. Ex art. 70
Rv vormt de afbakening met het bestuurs(proces)recht.
Het onderscheid tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedure is terug te vinden in o.a. de
rechtsingang, de bevoegde rechter, het procesverloop en de uitspraak. De terminologie kan
ook verschillen (bv. vonnis/arrest v. beschikking).
De soorten civiele gerechten zijn te vinden in art. 2 RO. De rechtbanken (11) bestaan uit
civiele kamers (advocaatzaken) en kantonrechters (zie art. 47 RO). Er zijn 4 gerechtshoven
(organisatorisch: Amsterdam, Den Haag, ’S-Hertogenbosch en Arnhem Leeuwarden). De
Hoge Raad zetelt in Den Haag.
,De sijpelen door in elk aspect van het burgerlijk procesrecht. De belangrijkste beginselen
volgen allemaal uit art. 6 EVRM. Het recht op toegang tot de rechter (Airey/Ierland, SDU-
bundel nr. 2), het recht op een onpartijdig en onafhankelijk gerecht, het recht op eerlijke
behandeling, het recht op behandeling en uitspraak in het openbaar en het recht op resultaat
binnen redelijke termijn. Het recht mag geen illusoir recht zijn maar moet praktisch te
gebruiken zijn.
De rechter moet onafhankelijk zijn t.o.v. andere staatsmachten (trias van Montesquieu). Deze
onafhankelijkheid is gewaarborgd in artt. 116 en 117 Gw. De onpartijdigheid moet zowel
subjectief als objectief zijn. Voor de rechterlijke macht wordt een register van nevenfuncties
bijgehouden ten behoeve van de transparantie. Een rechter kan zich verschonen of hij kan
gewraakt worden bij twijfel over de onpartijdigheid (art. 36 e.v. Rv).
Eerlijke behandeling: het meest belangrijke beginsel van het burgerlijk procesrecht is hoor en
wederhoor. Onder eerlijke behandeling valt ook de processuele gelijkheid (equality of arms:
beide partijen moeten over dezelfde procesrechtelijke wapens beschikken). Daarnaast moet de
rechter zijn uiteindelijke beslissing motiveren (art. 121 Gw; art. 30 Rv). Hoor en wederhoor is
gecodificeerd in art. 19 Rv. Het arrest Schook/Vergeer is hierbij voorgeschreven. Vergeer
verhuurde een pand aan Schook. De vraag was of het om een bedrijfsruimte ging of niet. Dat
was van belang vanwege de ruimere huurbescherming wanneer het een bedrijfsruimte betreft.
De rechtsvraag was dus over of het om een bedrijfsruimte ging. Bij de kantonrechter werd
besloten dat het geen bedrijfsruimte betrof. In hoger beroep kwam de rechter tot de uitspraak
dat het wel een bedrijfsruimte betreft. Op basis van de eigen constatering van de rechters (zij
waren bij het pand langs geweest) waren ze tot die conclusie gekomen. Dat was voor de Hoge
Raad niet acceptabel. Er had hoor en wederhoor moeten plaatsvinden over de feiten zonder
dat de rechter zelf op onderzoek uit zou zijn gegaan en de beslissing (mede) daarop gebaseerd
zou zijn). Belangrijk: hoor en wederhoor tenzij uit de wet anders voortvloeit (bv. art. 279 lid 1
jo. art. 700 Rv).
Het recht op openbaarheid van de behandeling en uitspraak is vastgelegd in art. 121 Gw jo.
artt. 4 en 5 RO jo. artt. 27-29 Rv. Er bestaan echter uitzonderingen op de openbaarheid van de
zitting/uitspraak.
De procedure moet binnen een redelijke termijn plaatsvinden. Bij overschrijding daarvan kan
een vordering tot schadevergoeding van vermogensrechtelijke of immateriële schade ingesteld
worden tegen de staat. Het verplichte arrest hierbij is Eisers/Gemeente de Bilt.
College 2 – De bevoegdheid van de rechter
Internationale bevoegdheid (rechtsmacht)
Bij rechtsmacht gaat het over de vraag of de Nederlandse civiele rechter in welk geval
bevoegd is kennis te nemen van een geschil.
Uit art. 1 Rv volgt dat er drie verschillen zijn aan te brengen:
1. Gedaagde woont in een EU-land (Brussel I en II bis)
2. Gedaagde woont in een non-EU-land waarmee de EU warme betrekkingen heeft
(Noorwegen, Zwitserland etc.) (EVEX II/Parallelverdrag, Verdrag van Lugano V.5).
3. Gedaagde woont in een non-EU-land.
In beginsel is de rechter in de woonplaats van de verweerder bevoegd.
,De belangrijkste regelingen voor categorie I zijn de Brussel 1 bis-Verordening (burgerlijke en
handelszaken Kluwer V.6) en Brussel II bis-Verordening (huwelijkszaken Kluwer II.50). Een
conflict zou dus potentieel in alle lidstaten berecht kunnen worden door verschillende
nationale rechtbanken. Om daar rechtseenheid in te brengen kunnen er aan het Hof van
Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen te stellen.
Brussel I bis is als volgt opgebouwd (tevens de opbouw van een tentamenantwoord):
Werkingssfeer of materieel toepassingsgebied (art. 1)
Hoofdregel internationale bevoegdheid (art. 4)
Alternatieve fora (art. 7 en 8)
Exclusieve fora (art. 24)
Forumkeuze (art. 25)
Het arrest Fiona/Shevill betreffende art. 7 lid 2 Brussel I bis gaat over de bevoegdheid van de
rechter. Niet alleen de plek waar de benadelende woont maar alle plekken waar de
benadelende schade heeft toegebracht zijn de plaatselijke gerechten bevoegd (voor de
plaatselijk ingetreden schade).
Relevante vragen (ABG-Casus):
1. Is Brussel I bis van toepassing? (Antwoord: art. 1)
2. Belgische rechter bevoegd? (antwoord: art. 4)
3. Nederlandse rechter bevoegd? (antwoord art. 7 lid 2)
Indien de Nederlandse rechter bevoegd is moeten de vragen van de absolute en de relatieve
competentie nog beantwoord worden aan de hand van RO en Rv.
Nationale bevoegdheid (absolute, ‘sector’ en relatieve bevoegdheid)
Welk type nationaal gerecht bevoegd is volgt uit de wet op de Rechtelijke Organisatie. Bij de
vraag om de absolute bevoegdheid is de vraag welk van die type gerechten moet worden
aangeschreven. Art. 42 RO geeft de rechtbank als de hoofdregel. Of de rechter absoluut
bevoegd is moet door een rechter ambtshalve beoordeeld worden ex art. 72 Rv (absolute
bevoegdheid is van openbare orde). Wanneer er iets misgaat bij de absolute bevoegdheid
(rechtbank acht zichzelf onbevoegd) moet de rechter verwijzen naar het juiste gerecht ex art.
73 Rv.
In eerste aanleg: rechtbank ex art. 42 RO, in hoger beroep: gerechtshoven ex art. 60 RO, in
cassatie: Hoge Raad ex art. 78 RO. In eerste aanleg doen zich ‘sector-perikelen’ voor. Bij
welke sector van de rechtbank moet een zaak aanhangig gemaakt worden? Dat probleem is in
de wet vervelend geregeld:
Sommige civiele zaken worden door de kantonrechter behandeld. Er bestaat dus een
onderscheid tussen civiele kantonzaken en andere civiele zaken. Waar een zaak aanhangig
moet worden gemaakt begint bij art. 93 Rv. Pas nooit bepalingen uit Titel II op Titel III toe
(bepalingen van dagvaarding op verzoekschrift). De omschrijving voor de
sectorbevoegdheid van de kantonrechter is te vinden in het kader van de
dagvaardingsprocedure in art. 93 e.v.. Er wordt daar verder onderscheid gemaakt tussen
waarde- en aardvorderingen. Op een waardevordering (tot het betalen van geld) zit een limiet
van 25.000 euro, op een aardvordering (de aard/soort van de vordering is bepalend) zit geen
limiet voor de sector kanton (ongeacht het beloop of de waarde van de vordering).
, Er kunnen complicaties optreden bij kantonzaken. Zo kunnen er objectieve cumulaties zijn
van verschillende vorderingen. Als er meerdere vorderingen zijn die samen meer dan 25.000
euro bedragen dan moet ex art. 94 lid 1 Rv naar de kantonrechter worden gestapt. Als er een
aard- en een waardevordering samen zijn (achterstallig loon 20.000 + geldlening 7.000) dan
trekt de aardvordering in beginsel de waardevordering mee ex art. 94 lid 2 Rv. Subjectieve
cumulatie heeft geen invloed op de sectorcompetentie. Als een gedaagde een tegenvordering
instelt zet wordt hij ook een eiser. De terminologie verandert dan naar eiser in conventie
(eiser) en eiser in reconventie (gedaagde). Let bij een eventuele eis in reconventie op art. 94
lid 3 Rv.
De relatieve bevoegdheid ziet op de geografische locatie van de rechtbank. Voor
dagvaardingszaken geldt als hoofdregel art. 99 Rv, eiser moet naar gedaagde. Art. 262 Rv
geeft voor de verzoekschriftprocedure ook de mogelijkheid om het bij de woonplaats van
verzoeker behorende gerecht te doen. Art. 99-110 Rv geeft meer regels omtrent de relatieve
bevoegdheid. Bij dagvaardingszaken zie je dat er een aantal rechtbanken mede-bevoegd zijn
(art. 100-107 Rv, let op 103 tweede zin Rv). Bij de verzoekschriftprocedure gaat het soms om
een specifieke (exclusieve) bevoegdheid (art. 263-268 Rv).
Voor relatieve onbevoegdheid bij dagvaardingszaken geldt dat een beroep op de relatieve
onbevoegdheid moet worden gedaan voordat de weren aan de orde komen ex art. 110 lid 1
eerste zin Rv. Wanneer die onbevoegdheid niet wordt ingeroepen komt de bevoegdheid wel
vast te staan voor de resterende procedure. De uitzondering daarop is wanneer er door de
rechter ambtshalve naar moet worden gekeken ex art. 110 lid 1 tweede zin Rv. Er moet dan
verwezen worden ex art. 110 lid 2 Rv.
Bij een verzoekschriftprocedure moet er altijd ambtshalve getoetst worden ex art. 270 lid 1
Rv. Dat is te verklaren omdat bij de verzoekschriftprocedure bijna altijd de openbare orde een
rol speelt. De uitzondering daarop is scheidingszaken (art. 270 lid 2 Rv). Er kan dan om
privacy redenen worden afgeweken van de hoofdregel van relatieve bevoegdheid.
College 3 – Dagvaarding en verloop procedure
Het proces van de dagvaarding bestaat grotendeels uit drie stappen.
(1) Op welke wijze begin ik een civiele procedure? Met een dagvaarding of
verzoekschrift?
(2) Hoe stel ik een dagvaarding op, en hoe breng ik die uit (deurwaarder)?
(3) Hoe verloopt de dagvaardingsprocedure.
Keuze procesinleidend stuk
Het verschil tussen de dagvaarding en verzoekschrift is wezenlijk. Niet alleen qua opmaak en
inhoud, maar op het gebied van indiening. Dat zorgt ook voor een verschil in de
aanhangigheid van de zaak. De dagvaarding is geregeld in art. 78 Rv e.v. Deze (tweede) titel
is van toepassing op alle zaken waarop niet ingevolge artikel 261 de derde titel van toepassing
is, en voor zover daarop niet een andere, bijzondere wettelijke regeling van toepassing is. Met
andere woorden, het is een dagvaardingszaak voor zover het verzoekschrift niet van
toepassing is. Art. 261 lid 2 Rv stelt dat met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten
aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.
De wetgever heeft dit willen regelen via het woordgebruik in de wet. Wordt in de wet het
woord “vorderen/vordering” gebruikt (bv. Art. 6:267 lid 2 BW) dan duidt dat op een
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper svengommans. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.