College 1 Algemene Celbiologie
Celkern = commandocentrum, verwerkt signalen
- Nucleolus (donkere vlek op foto’s) zit in de celkern en maakt ribosomen
foto licht → cel is actief
foto donker → cel is minder actief/inactief (Strak opgerold DNA oogt donker)
DNA = bouwtekening voor eiwitten
mRNA = kopietje van de bouwtekening, gaat de cel uit (bevat U ipv T)
rRNA = Ribosomen, leest bouwtekening en maakt met behulp van tRNA eiwit
(=translatie)
ER = eiwit wordt hier gevouwen en krijgt zijn vorm
Golgi apparaat = Eiwitten worden gemodificeerd, sorteercentrum voor transport.
Wordt een lysosoom, secretaarblaasje (buiten de cel) of membraan.
Lysosoom = de afvalverwerker van de cel. Ruimen oud of vreemd materiaal op.
Bevat oa proteases.
Functie van de eiwitten wordt zowel bepaald door de vorm als door de volgorde van de
aminozuren
Celskelet (cytoskelet), elke cel heeft deze, zorgt voor;
1. beweging/samentrekken, actine; bolletjes (micro filament)
2. stevigheid, bij epitheelcellen is dit keratine; touwen (intermediaire filament)
3. transport, blaasjes transporteren hierover, soort snelweg (micro
tubels/buisjes)
Zie plaatjes rechts, van boven naar beneden 1, 2 en
3.
In sommige weefsels(bv. epitheelcellen gingiva) zitten cellen aan elkaar vast en vormen een
eenheid.
Andere weefsels zoals bot/dentine bestaan vooral uit matrix, dood opvulmateriaal, af en toe een
cel.
Epitheelcellen → barrièrefunctie, beschermt tegen micro organismen.
Je vindt ze in de huid, gingiva etc. Schermt binnenkant af van de buitenkant.
Desmosomen= drukknoopjes tussen cellen (zie af beelding)
Hemidesmosomen= halve desmosomen, halve drukknoopjes (zie
af beelding). Deze hechten aan de basale laag waar epitheel doorloopt in
bindweefsel.
Door de desmosomen zitten de cellen heel stevig aan elkaar en komt er
geen micro-organisme meer tussen, dit is de barrièrefunctie.
Fibroblasten → cel die weefsels bouwt, maakt collageen vezels.
Je vindt ze in ligament, pezen en bindweefsels zoals bot en dentine.
Osteoblasten → botopbouwende cellen, maken botmatrix
, Osteocyten= in bot begraven, belangrijk voor fosfaathuishouding, communiceren met nieren.
Osteoblasten maken geen verhard botmatrix, zij maken alleen het eiwit wat later verkalkt wordt.
(Af beelding, lichtbruin is onverkalkt, donkerbruin verkalkt.)
Osteoid= de matrix (eiwit) die osteoblasten uitscheiden, wat dus later verkalkt.
Collageen mutaties:
- Type 1 → veel botbreuken (osteogenesis imperfecta)
- Type 5 → huid zit los, flexibel, gewrichten schieten makkelijk uit de kom (ehlers danlos)
Hypofosfatasie = ziekte waarbij er een genetische mutatie is in eiwit (alkalische fosfatase)
waardoor bot en dentine niet goed verkalkt. Hierdoor is verankering niet goed mogelijk.
Elementen vallen uit.
College 2 Weefselleer
Parodontium = tandomgevende weefsels
Gingiva → beschermen tegen bacteriën en mechanische druk (door kauwen).
Het bestaat uit epitheelcellen, ze liggen nauw aan elkaar en daarom komen
bacteriën uit de mondholte er lastig doorheen (barrierefunctie). De gingiva is goed
doorbloed waardoor er snel immuuncellen aanwezig kunnen zijn om bacteriën uit
te schakelen.
In het epitheel zitten groeven (rugae), deze vergroten het aanhechtingsvlak en versterken
daarmee de aanhechting. Het epitheel probeert een verbinding te maken met de tand, zelfs al
heb je zware parodontitis dan nog probeert het epitheel te hechten.
Overal waar contact is met de buitenkant (huid, nagels, haar etc.) is epitheel, overal is dit goed
afgesloten behalve bij de tandhals. Bij een slechte mondhygiëne of aanleg voor ziektes is dit een
plek waar snel ontstekingen ontstaan.
Op het plaatje hier rechts zie je een doorsnede van de gingiva. Het donkere gedeelte is
het epitheel, daar zie je ook goed de groeven, het lichte gedeelte is bindweefsel
(dermes).
De scheiding tussen epitheel en bindweefsel noem je de basale lamina
(basaalmembraan). Het epitheel kan verhoornen, dat zie je op het linkerplaatje, dit is de