Verlichtingsideeën en de democratische
revoluties 1650-1848
4.1: Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over de ideale samenleving,
1650-1789?
Kenmerkende Aspecten:
- Het streven van vorsten naar absolute macht
- Wetenschappelijke revolutie
- Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle
terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale
verhoudingen.
- Voortbestaan van Ancien Régime met pogingen om het vorstelijk bestuur een
eigentijdse verlichte vorm te geven.
Halverwege de zeventiende eeuw ontstond het verlichte denken. Empirisme en rationalisme
stelden oude inzichten ter discussie. Traditie en (bij)geloof moesten plaatsmaken voor verstand en
rede. Tevens streden de veerlichte denkers tegen intolerantie en misbruik van macht door kerk en
staat.
De Verlichting zorgde voor grote veranderingen in het denken over sociale verhoudingen, politiek,
economie en religie. De inrichting van de samenleving moest op de rede gebaseerd zijn in plaats
van op erfelijke rechten en plichten of religieuze ideeën. Verlichte denkers publiceerden ideeën
over soevereiniteit, de relatie tussen vorst een onderdaan, staat en burger, vrijheid en gelijkheid.
De ontdekking en publicatie van natuurwetten stimuleerden de discussie over de invloed van God
op het dagelijks leven. Hierbij werden ideeën geformuleerd over de scheiding van kerk en staat en
over religieuze tolerantie. Het nadenken over de ideale samenleving versterkte het vertrouwen in
het verstand en de rede van de mensen, wat leidde tot optimisme en de vooruitgangsgedachte.
Tussen de verlichte denkers werden tegenstellingen zichtbaar in gematigde stromingen die een
evenwicht zochten tussen rede en traditie en radicale stromingen die uitgingen van universele
waarden als democratie, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting. Verlicht denken op politiek-
maatschappelijk gebied is vooral te vinden bij Locke, Rousseau en Voltaire. Spinoza overdacht de
plaats van God in de schepping (de natuur met daarin de mensen) en daarmee in het dagelijks
leven. Hierbij werden de grenzen van de mogelijkheden van het verstand en de rede
bediscussieerd. Verlichte denkers waarschuwden ook voor het gevaar van radicalisme als gevolg
van het consequent doorvoeren van het rationalisme. Kant vatte niet alleen samen wat de
Verlichting betekent. Hij wees tevens op het gevaar va n te ver doorgevoerd rationalisme.
Gelijktijdig met de Verlichting werd de macht van vorstenhuizen op politiek, economisch, militair en
religieus gebeid verder uitgebreid en gecentraliseerd. Legitimatie voor deze machtsuitbreiding
werd gevonden in het Droit Divin.
De Verlichting leidde tot een verandering in de politieke cultuur. Ideeën werden op verschillende
manieren openbaar gemaakt. Vorsten moesten rekening houden met de publieke opinie in alle
lagen van de bevolking. Publicatie van (radicale) Verlichtingsideeën werd angstvallig in de gaten
gehouden en soms verboden. In sommige landen omarmden monarchen verlichte ideeën, zonder
het absolutisme los te laten. Het algemeen belang kwam bij deze vorsten steeds meer op de
voorgrond te staan.
,Verplichte voorbeelden
- Locke en Rousseau over het sociaal contract
- Spinoza over de invloed van God op het dagelijks leven
- Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat
- Kant over de definitie van Verlichting en de gevaren van het rationalisme
, Verlichte denkers over de ideale samenleving
Inleiding
In de zeventiende eeuw benaderden wetenschappers de natuurfenomenen steeds meer
verstandelijk. Daarbij ontstonden twee denkstromingen, die van de empiristen en die van de
rationalisten. Empiristen gaan ervan uit dat kennis en wetenschap vooral worden verkregen door
ervaringen, door veelvuldige precieze waarnemingen en natuurkundige proeven. Rationalisten
leggen bij de kennisverwerving de nadruk op het gebruik van het verstand, de rede. Empirisme en
rationalisme, waarnemen en gebruik ban het verstand niet geremd door Bijbel en geloof, leidden
in de zeventiende eeuw tot spectaculaire natuurwetenschappelijke ontdekkingen: de
wetenschappelijke revolutie.
De ideeën van de filosofen uit de Verlichting, die nadachten over maatschappelijke problemen,
zijn geworteld in die van de humanisten uit de vijftiende en zestiende eeuw. Voor hen waren
Thomas More (1478-1535) en Desiderius Erasmus (1466-1536), beiden voorsteanders van
verdraagzaamheid, grote voorbeelden. De Verlichtingsfilosofen raakten bovendien geïnspireerd
door de wetenschappelijke revolutie. De Engelsman John Locke en de Franse
Verlichtingsfilosofen Voltaire, Montesquieu en Rousseau verwachtten dat een kritische houding
ten aanzien van de sociale verhoudingen, het bestuur en de rechtspraak ede samenleving
rechtvaardiger zou make, de vorsten van de zeventiende en achttiende eeuw waren niet gediend
van de kritiek op hun absolute macht (absolutisme) en verboden het drukken en verspreiden van
boeken die hun macht konden aantasten. Zelf namen ze wel kennis van de nieuwe denkbeelden,
maar die ideeën waren gevaarlijk als ze onder het volk verspreid zouden worden. Vooral waren ze
bang voor ongehoorzaamheid van de burgers, voor chaos en verlies van macht.
De Republiek
In de Republiek leidden de nieuwe maatschappelijke denkbeelden en opvattingen op
geloofsgebied tot grote meningsverschillen. In navolging van Erasmus protesteerde de humanist
Coornhert (1522-1590) tegen de achterstelling van andersgelovigen. Echte gewetens- en
geloofsvrijheid hielden volgens hem ook vrijheid van eredienst in. Moraal en ethiek (de regels voor
het leven, de kwesties van goed en slechte) hoorden niet meer op religie gebaseerd te zijn. De
invloed van het geloof op de maatschappij zou volgens hem dus minder moeten zijn. Volgens
natuurwetenschapper Simon Stevin (1542-1620) was er nadrukkelijk plaats voor God en geloof.
De denkbeelden van Coornhert gingen hem te ver. Volgens Stevin had de maatschappij juist een
sterk geloof nodig om de discipline onder het volk te handhaven en daarmee de maatschappelijke
orde te garanderen.
De denkbeelden van de Franse wiskundige en filosoof René Descartes (1596-1650) en van
Baruch de Spinoza (1632-1677) hebben de naam gekregen van radicale Verlichting. Zij
ontwikkelden namelijk een sterk afwijkend godsbeeld, dat niet door de kerk en vele gelovigen
geaccepteerd werd. René Descartes vestigde zich in 1628 in de Republiek. Hij hoopte er in het
tolerante klimaat geheel vrij zijn wereldbeeld te kunnen ontwikkelen en publiceren. Zijn
toehoorders en lezers spoorde hij aan alleen te vertrouwen op het eigen verstand en niet op
overlevering, traditie of boeken, op zijn vragen wilde Descartes een antwoord dat niet aan twijfel
onderhevig is. Descartes betwijfelde daarbij of de mens bij zijn waarnemingen niet bedrogen
wordt. Is een waarneming wel juist? Het enige waarvan hij zeker was, was zijn denken en daaruit
concludeerde hij ‘cogito ergo sum’ (ik denk, dus ik ben). En God dan? Bestaat die? Volgens
Descartes wel. God heeft hem, als goede en niet-bedriegende God, dit inzicht gegeven. God heeft
daarbij niet alleen het inzicht (de ziel) gemaakt, ook maakte hij het lichaam, de materie. Hij
plaatste lichaam en ziel in elkaar. Zonder ziel is de materie alleen materie.
In zijn Principia Philosophiae (1644) probeerde Descartes het gehele universum volledig
wiskundig-mechanisch te beschrijven. Voor gelovige mensen was dit denken onaanvaardbaar.
God en zijn almacht – de mogelijkheid van God om telkens in te grijpen – worden zo wel erg