Samenvatting ‘Wat is een bedrijf?’
Hoofdstuk 1: Samenwerken
Een bedrijf is een samenwerkingsverband van mensen en productiemiddelen. Een
samenwerkingsverband heeft een bepaald doel, welke je bereikt door activiteiten uit te
voeren. Een bedrijf verschilt van andere samenwerkingsverbanden, omdat er iets
gemaakt/geproduceerd wordt (product, dienst of handelsovereenkomst).
Bedrijf: een verzameling van mensen en middelen die producten en/of diensten produceren
en/of (ver)handelen. Bedrijf hoeft niet altijd winst te maken (profit & non-profit)
Profit: winstgevend, Non-profit: mag niet winstgevend zijn
Onderneming: bedrijf met een winstoogmerk.
Organisatie: mensen die samenwerken met een bepaald doel (kan bedrijf zijn, maar ook
voetbalteam of dieven).
Toegevoegde waarde: omzet minus de ingekochte goederen.
Indeling van de economie in vier verschillende bedrijfssectoren:
- Primaire sector: sector die grondstoffen en voedsel levert. Deze sector beslaat de
sectoren: landbouw, veeteelt, jacht, visserij en delfstoffenwinning.
- Secundaire sector: industrie. Beheerst alle bedrijven en activiteiten die de
grondstoffen van de primaire sector verwerken
- Tertiaire sector: omvat de commerciële dienstverlening (bedrijven die met de
verkoop van hun dienst winst willen maken). Voorbeelden zijn o.a. winkels, theaters,
advocaten, uitzendbureaus en ICT-bedrijven
- Quartaire sector: omvat de niet-commerciële dienstverlening (geen winstoogmerk,
andere 3 wel). In deze sector vallen de overheidsdiensten en de met geld van de
overheid betaalde diensten (bijv ziekenhuizen, brandweer, verpleeghuizen,
gezondheidszorg).
Soorten bedrijven:
- Midden- en kleinbedrijf (MKB): max 250 medewerkers, 99% v.d. bedrijven in NL
- Middelgroot: minder dan 250 werknemers, jaaromzet: max 50 mln, balanstotaal: max
43 mln
- Klein: minder dan 50 werknemers, jaaromzet: max 10 mln, balanstotaal: max 10 mln
- Micro: minder dan 10 werknemers, jaaromzet: max 2 mln, balanstotaal: max 2 mln
- Groot: meer dan 250 werknemers, 1% in NL
Omzet: totaal van alle opgetelde transacties die een bedrijf over een bepaalde periode heeft
gedaan.
Balanstotaal: totaal van alle bezittingen van een bedrijf.
Kapitaalintensieve bedrijven: groot qua balanstotaal en/of omzet, klein qua personeel
Arbeidsintensieve bedrijven: veel personeel nodig voor de totstandkoming van een product
of dienst.
ZZP: zelfstandigen zonder personeel
Privatebedrijven: in handen van privépersonen
Publieke bedrijven: in handen van de overheid of overheidsinstellingen, hebben meestal een
nutsfunctie (een functie om mensen ergens bewust van te worden, bijv dmv reclames)
(Publieksrechtelijke instellingen): zijn geen bedrijven, maar gemeenten, provincies,
rechtbank etc.. hebben geen winstoogmerk en vervullen een duidelijk maatschappelijk doel.
,Privatisering: het maatschappelijke proces waardoor steeds meer publieke taken door
private bedrijven worden ingevuld.
Figuur 1.1 Profit- versus non-profit-organisatie
Een bedrijf bevindt zich in een krachtenveld van directe en indirecte omgevingsfactoren. Het
bedrijf heeft beperkte invloed op indirecte omgevingsfactoren, op directe
omgevingsfactoren heeft een bedrijf wél invloed (zie figuur 1.2).
Indirecte omgevingsfactoren (DESTEP):
- Demografische factoren: alle elementen met betrekking tot de omvang en
samenstelling van de bevolking (bijv gezinnen, huishoudens en opleidingsniveau).
- Economische factoren: denk aan de groei van het nationaal inkomen, de
inkomensverdeling en internationale economische ontwikkelingen
- Sociaal-culturele factoren: normen en waarden worden van generatie op generatie
doorgegeven. Andere normen en waarden zorgen voor andere behoeften, wat weer
leidt tot andere producten en diensten, iets waar elke individuele organisatie
rekening mee moet houden.
- Technische factoren: wijze waarop werk wordt verricht. Dankzij technologische
ontwikkelingen is er sprake van continue verbetering en innovatie
, - Ecologische factoren: aandacht voor het milieu en verantwoordelijk voor het gebruik
van grondstoffen
- Politieke factoren: elke organisatie ondervindt op vele manieren invloed van politiek
en wetgeving. Niet alleen van nationale wetgeving, maar ook vanuit Brussel zijn er
invloeden. De helft van alle wet- en regelgeving heeft een Europees karakter.
Directe omgevingsfactoren: interne en externe stakeholders (belanghebbenden).
- Interne stakeholders:
o Aandeelhouders: eigenaren van een bedrijf. Kunnen het management
benoemen of ontslaan. Hebben heel veel macht.
o Management: bestuurders van een bedrijf. Bedenken waar het bedrijf
naartoe moet en zien vervolgens op toe dat dat ook gebeurt. Ze moeten
nadenken over bedrijfsstructuur, bedrijfsprocessen etc
o Medewerkers: zonder hen geen product of dienst (zijn dus ontzettend
belangrijk). Kunnen wel vervangen worden door machines, maar niet altijd
(bijv bij dienstverlenende- en handelsbedrijven).
o Ondernemingsraad: werknemers die namens het personeel overleg voeren
met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen.
Elk bedrijf in NL met 50+ werknemers is verplicht een ondernemingsraad te
hebben
- Externe stakeholders:
o Toeleveranciers: een bedrijf kan afhankelijk zijn van enkele, grote
toeleveranciers daarom zijn deze een belangrijke factor
o Afnemers: je klanten, daar draait het om. Zonder afnemers, geen bedrijf zij
kopen jouw product of dienst.
o Instanties: bijv de gemeente, rijk en provincie die met allerlei wetten en regels
komen waarmee je als bedrijf te maken hebt.
o Vakbonden: komen op voor de rechten van medewerkers in bedrijven.
Kunnen dmv de cao-bedrijven dwingen om de arbeidsomstandigheden te
verbeteren. Kunnen ook aanzetten tot staken, maar wordt meestal niet
toegestaan door een bedrijf.
o Lobbygroepen: groeperingen met een bepaald doel. In NL zijn er veel
lobbygroepen en dit zijn voor veel bedrijven belangrijke stakeholders.
o Vermogensverschaffers: nemen beslissingen over de financiering van de
onderneming.
Ook is het handig voor een bedrijf om te kijken naar de markt: Hoe ziet de markt eruit?
(marktstructuur), Hoe groot is de markt (marktomvang), Wat is de verwachte (marktgroei)?
Bedrijfskolom (groot): alle bedrijven werken samen die betrokken zijn bij het maken van een
product of het leveren van een dienst.
Zo ziet een bedrijfskolom eruit. Niet
altijd wordt een schakel door een
ander bedrijf ingenomen, soms
hebben bedrijven meerdere schakels
ingenomen.
, Een organisatie kan kiezen uit de volgende strategieën in de bedrijfskolom:
- Integratie: in de loop der jaren kan de bedrijfskolom korter worden (bijv als een
bouwbedrijf het gehele ontwikkelingsproces zelf uit gaat voeren). Integratie leidt
altijd tot spanningen in de bedrijfskolom.
- Differentiatie: activiteiten worden overgenomen door andere partijen in de
bedrijfskolom. De bedrijfskolom wordt langer.
Core business: bedrijven richten zich alleen nog maar op waar ze het beste in zijn en
waar ze de hoogste toegevoegde waarde kunnen leveren
- Parallellisatie (of vervaging): bedrijf gaat activiteiten verrichten in een andere
bedrijfskolom (kan in de lengte, maar ook in de breedte gebeuren). Een bedrijf kiest
bijv voor parallellisatie, omdat het een sterk merk heeft opgebouwd en het
aantrekkelijk is ook andere producten onder deze merknaam aan te bieden.
- Specialisatie: bedrijf stoot activiteiten af in dezelfde bedrijfstak of branche (bijv een
kledingzaak die alleen nog maar mannenkleding gaat verkopen).
Branche (klein): alle bedrijven die actief zijn in een bepaalde categorie producten of
diensten.
Brancheorganisatie: een bundeling van meerdere bedrijven uit één branche. Een
brancheorganisatie heeft vaak leden, namelijk de bedrijven die in een branche werkzaam
zijn. Van oudsher voert een brancheorganisatie drie verschillende taken uit voor haar leden:
- Belangenbehartiging
- Ordenen branche
- Het faciliteren van de leden
Bedrijfstak (kleinst): verzamelnaam voor een groep organisaties/bedrijven binnen één
bepaalde branche. De organisaties in een bedrijfstak vervullen een gelijksoortige functie in
het voortbrengingsproces van een bepaalde product of dienst.
Vijfkrachtenmodel
van Porter