NG semester 1, periode 1 smv:
Hoofdstuk 1:
GCP = good clinical practice het verband dat MBB’er de theretische kennis én praktische
vaardigheden bezit om het vereiste werk op deskundige, efficiënte en effectieve manier uit te
voeren.
VTGM = voor toediening gereedmaken, dit wordt gedaan met geneesmiddelen die bereid zijn uit
halffabricaten waardoor er dus nog een ‘eigen bereiding’ moet plaatsvinden.
GMP-z = good manufacturing practice-ziekenhuisfarmacie, radiofarmaca moet minimaal voldoen aan
deze normen. (bereidingsruimte, kledingsregime, bereidingsprotocollen en administratie)
GW = geneesmiddelenwet gericht op productbescherming.
KW = kernenergiewet, gericht op personeelsbescherming.
Metastabiel technetium-99 (99mTc) is meest gebruikte radionuclide. Het heeft namelijk korte
halveringstijd.
Werkprotocol= waar alle handelingen worden vermeld die voor bereiding nodig zijn.
Uitvoering diagnostische beeldvorming:
1. voorafgaand onderzoek:
is er al eerder een onderzoek met radionucliden verricht? Interfeert dit met huidige onderzoek?
2. vóór onderzoek wordt juiste apparatuur en daarbij behorende instellingen gekozen.
3. Gammacamera moet zo worden gepositioneerd dat alle beelden verkregen worden die het
protocol voorschrijft en dat juiste projecties in logische volgorde worden opgenomen.
4. MBB’er moet het computersysteem waarmee beeldverwerking plaatsvindt bedienen.
5. Kwaliteitscontrole en kwaliteitsbewaking van benodigde apparatuur.
- SPECT-camera -> controle: centrum van rotatie (COR) wordt regelmatig gecontroleerd.
- PET-camera -> controle: blanco scan (transmissiescan zonder voorwerp in scan).
- PET/CT-camera -> automatisch kwaliteitscontroleproces, systeem aan hand an dagelijkse metingen
van CT- en PET-fantoom kalibreert naar de juiste specificaties.
- telapparatuur en monitoren-> controle door achtergrond controleren en regelmatig sensitiviteit en
resolutie radionucliden met specifieke energieën te bepalen. Ruimte – en besmettingsmotitoren
worden gecontroleerd of een vaste referentiebron tot het juiste dosistempo leidt.
- Dosiskalibrator-> controle vóór elke meting van achtergrondniveau en bepaalt oorzaak indien
niveau afwijkt.
6. Assistentie bij behandeling met open radioactieve bronnen. Toediening therapeutische dosis
radioactiviteit zal door nucleair geneeskundige worden uitgevoerd.
- voorbereiding:
Controleren of aanvraagformulier compleet is ingevuld en is getekend door geautoriseerd medicus.
Controleren of identiteit van patiënt juist is.
Controleren of patiënt juiste voorbereiding heeft ondergaan.
Uitgebreid uitleg en instructies geven betreffende de behandeling en nazorg aan patiënt, begeleiders
en/of verpleging en controleren of ze het hebben begrepen.
Vooraf beoordelen of na toediening dosis de noodzakelijke stralingsbeschermingsprotocollen door
patiënt in acht genomen kunnen worden.
-Het toe te dienen radiofarmacon en hoeveelheid radioactiviteit moet worden gecontroleerd vóór
toediening.
,- De toediening dient volgens protocol gedocumenteerd te worden.
- Beeldvorming na behandeling-> scintigram maken ná behandeling om activiteitsstapeling vast te
leggen of kwantificeren.
Hoofdstuk 3:
Radiofarmacon = radioactieve isotoop gekoppeld aan chemische verbinding. isotoop+tracer
SPECT= single-photon-emission computed tomography De verkregen projecties door een
reconstructieprogramma verwerken tot een driedimensionaal beeld.
Onderdelen gammacamera:
1. één of meer detectoren
scintillatiekristal : licht uitzenden op plaats interactie bij absorptie gammastraling. Hoeveelheid
geproduceerd licht is hierbij evenredig aan hoeveelheid geabsorbeerde energie.
Scintillatiemateriaal is natriumjodide gedoteerd met thallium.
Voordeel: genereert veel scintillatielicht en kan geproduceerd worden in kristallen waarvan
afmetingen groot genoeg zijn voor toepassing in gammacamera’s.
Nadeel: NaI (Tl) is hygroscopisch, dus neemt waterdamp uit lucht op, waardoor het geel kleurt en
transmissie van licht door kristal achteruitgaat. Daarom is kristal luchtverdicht verpakt met aan één
vd zijden een lichtdoorlaatbare kunststof=lichtgeleider en aan overige zijden een laagje aluminium
wat straling doorlaat.
PMT (photo multiplier tubes) = glazen vacuümbuis met daarin aangebracht een lichtgevoelige
fotokathode(-), tussendynodes en anode(+).
Lichtfotonen uit scintillatiekristal maken foto-elektronen vrij in fotokathode->worden verstuurd naar
eerste tussendynode ->maken meerdere elektronen vrij->versterking elektrisch signaal->versneld tot
aan anode.->verzamelde lading elektronisch omgezet in geschikt signaal voor verdere verwerking.
PMT is gevoelig voor kleine variaties in magnetisch veld.
PMT’s (50-100 p/gammacamera) worden aangesloten op gemeenschappelijke hoogspanning, waarbij
versterkingsfactor van elke MPT in beperkte mate afzonderlijk regelbaar is->dezelfde gevoeligheid.
Plaatsbepaling detector opgebouwd uit afzonderlijke detectorelementen: door element dat
gammafoton absorbeert. In gammacamera is bewerking van signalen afkomstig van PMT’s
noodzakelijk.
Welke fractie van licht op fotokathode PMT valt, hangt af van de positie van de PMT ten opzichte van
plek absorptie
Hoe groter de afstand, hoe kleiner de lichtfractie en hoe kleiner dus ook het uitgangssignaal
van PMT.
Bepalen plek absorptie: signaal van iedere PMT wordt naar elektronisch circuit geleid, dit verwerkt
binnenkomende signalen van PMT’s.
Z-signaal= de som van de output van alle PMT’s, het energiesignaal. -> evenredig met hoeveelheid
fotonenergie geabsorbeerd in scintillatiekristal.
Uit PMT-signalen komen ook X- en Y-signaal, groottes komen overeen met x- en y-coördinaten van
plek van absorptie in kristal.
Fotonenergie van verbruikte radio-isotoop is bekend, er kan dus door bepaling geabsorbeerde
energie nagegaan worden of het gammafoton onderweg niet verstrooid is.-> elke verstrooiing
verliest foton energie.
Niet-verstrooide fotonen worden gedetecteerd in fotopiek. (belang voor beeldvorming) -
>pulshoogteanalysator meet het aantal counts in het energievenster(window).
Verstrooide fotonen worden gedetecteerd in comptonrug van het spectrum.
, Halfgeleiderdetectoren=detector met cadmium-zinktelluride (CZT) ipv NaI(Tl).
De geabsorbeerde gamma-energie wordt direct omgezet in ‘vrije’ ladingsdragers. Door
elektrische spanning over detector te zetten, wordt de lading een stroompuls die gemeten
kan worden.
Voordeel: directie conversie van gamma-energie in stroompuls resulteert in verbeterde
energieresolutie. Hierdoor worden minder verstrooide gammafotonen gedetecteerd. Ook is het een
stuk lichter door het ontbreken van PMT’s. Verder hebben ze ook een betere intrinsieke
plaatsresolutie.
Nadeel: Bij gebruik parallele collimator wordt plaatsresolutie bepaald door collimatorresolutie,
hierdoor verbetering uiteindelijke plaatsoplossend vermogen relatief gering.
2. Collimator= een plaat absorberend materiaal(lood/ander zwaar metaal, worden gaten ingebracht)
-> wordt voor het kristal geplaats om alleen gammafotonen die uit een bepaalde richting komen
worden doorgelaten naar het kristal.
Typen collimatoren:
- Parallele collimator (a) -> ontstaan loodrechte projectie op
ware grootte van het af te beelden object. Afmetingen van
collimator bepalen FOV.
= loodplaat met parallel lopende kanalen, kanalen gescheiden door septa.
Lengte, grootte, dikte septa bepalen gevoeligheid en scheidend vermogen van collimator.
Hoe beter scheidend vermogen, hoe lager gevoeligheid en omgekeerd.
High-sensitivity collimatoren hebben extra hoog scheidend
vermogen.
Naarmate gamma-energie hoger wordt, moet septa dikker zijn om
schuin invallende fotonen volledig te absorberen. Er zijn zo dus collimatoren met lage(70-140
keV), middelmatige(200 keV), hoge energie(300 keV) en ultrahoge energie (511 keV).
- Pinhole collimator (b) -> loden kegelwand met in top kegel een gat. Gat-kristalafstand is vast
en bedraagt 20-25 cm. Grootte pinhole is soms regelbaar, bevindt zich in inzetstuk wat kan
worden verwisseld. Wordt meestal gebruikt bij kleine objecten(schildklier, pols).
De straling die de pinhole doorlaat, zorgt voor een omgekeerde afbeelding op het kristal
V
= ¿
l
b
V: vergrotingsfactor
l: afstand gat tot kristal
b: afstand van gat tot het af te beelden object
- Convergerende collimator (c): kanalen die convergeren vanaf het detectoroppervlakte naar
punt dat zich voor collimator bevindt. Objecten tussen collimator en convergentiepunt
worden vergroot, niet omgekeerd op kristal.
Worden gebruikt voor kleine organen, zoals hart. Om zo groot deel beschikbare
detectoroppervlakte te gebruiken en meer fotonen vanuit orgaan van interesse te
detecteren.
Er is sprake van enige vervorming van het beeld doordat de vergroting van het beeld afhangt
van afstand tot collimator.
- Divergerende collimatoren (d): heeft kanalen die divergeren vanaf detectoroppervlakte.
Projecteert een verkleind, niet-omgekeerd beeld op kristal. Maat van verkleining: afstand
van het af te beelden object tot collimator. Er is sprake van enige vervorming van het beeld
doordat de verkleining van het beeld afhangt van afstand tot collimator.