Hoofdstuk 6
6.2
Bij samenwerking is er sprake van een gezamenlijk doel proberen te bereiken. Dit kan
positieve effecten hebben op de sociale cohesie tussen de betrokken actoren.
Samenwerking kan plaatsvinden op alle niveaus; micro, meso en macroniveau en het kan
korte- of lange termijn gericht zijn (leerlingen in een groepsproject, Europese Unie).
Er zijn verschillende redenen waarom actoren kiezen voor samenwerking. Een voorbeeld is
‘samen staan we sterker’. Denk hier bijvoorbeeld aan een staking, hoe groter de groep
mensen, hoe meer invloed ze hebben. Een andere reden is profiteren van elkaars sterke
punten.
Samenwerken klinkt mooi maar vaak moeten actoren ook iets inleveren zoals tijd of geld, en
ook een gedeelte van hun doel. Actoren hebben meestal niet dezelfde doelen dus moeten
zich aanpassen en geven en nemen om tot een compromis te komen. Naast
compromisbereidheid en wederzijdse acceptatie, moeten de partijen ook onderling
vertrouwen hebben. Dit is heel belangrijk want als de actoren elkaar wantrouwen kan dit
negatieve gevolgen hebben voor het bereiken van hun doel.
Bij conflict werken groepen elkaar tegen om hun eigen doel te kunnen bereiken, het
tegenovergestelde van samenwerking dus. Bij veel conflicten tussen actoren speelt macht
een grote rol. Conflict komt voor op alle 3 de niveaus.
Samenwerking Conflict
Gemeenschappelijk doel Eigen doel
Handelen op elkaar afstemmen Elkaar tegenwerken
Mensen werken niet alleen samen om hun eigen doelen te bereiken. Bij algemeen belang
of collectief goed, werken partijen samen om een doel te bereiken waar de hele
maatschappij baat bij heeft (schoon drinkwater, onderwijs, veiligheid). Belangrijk aan een
collectief goed is dat het non-exclusief is; iedereen heeft er evenveel profijt aan, en
niemand kan worden uitgesloten. Je draagt bij aan een collectief goed door belasting te
betalen.
Private goederen zijn goederen waar mensen voor moeten betalen (eten, smartphone,
vakantie). Als je er niet voor betaald krijg je het ook niet, dus je kunt wel worden uitgesloten.
Deze goederen zijn exclusief.
Als actoren samenwerken om een collectief goed uit te voeren, heet dat collectieve actie.
In de 21ste eeuw kunnen mensen er bewust voor kiezen om niet bij te dragen aan een
collectieve actie, door geen tijd, geld of moeite in te zetten voor gemeenschappelijk
resultaat. De keus waar mensen dan voor staan om wel of niet mee te doen heet het
dilemma van de collectieve actie. Op zich is het voor elke actor fijn om niks te hoeven
,offeren aan de samenleving, en wel te profiteren van het collectief goed, deze mensen heten
free riders. Maar als iedereen zo denkt gaat dit ten kosten van het collectief goed.
6.3
Paradigma’s en conflict:
Functionalisme-paradigma: De samenleving wordt bekeken als een levend wezen, waarbij
elk deel zijn eigen functie heeft. Mensen en taken hebben hun eigen functie en dragen op
hun eigen manier bij aan het gehele maatschappelijke systeem, ze bevorderen orde,
harmonie en groei. Een conflict wordt gezien als iets ziekelijks, het verstoor het balans dat
snel weer in evenwicht komen anders kan de maatschappelijke orde aangetast worden. Een
conflict ontstaat als relaties tussen actoren niet goed functioneren.
Conflict-paradigma: Een samenleving is een soort arena waarbij actoren strijden. Er is een
voortdurende strijd tussen mensen en groepen om hun eigen belangen in de samenleving
zo groot mogelijk te maken, en hun eigen wensen waar te maken ten koste van anderen. De
conflicten kunnen in principe over alles gaan, en hoeven niet altijd negatief te zijn. Soms
zorgen conflicten voor positieve veranderingen in de maatschappij (zoals gelijkheid).
Sociaalconstructivisme-paradigma: wetenschappers in dit paradigma
(interactionisme-paradigma) bestuderen het gedrag van individuele actoren voor hun
onderzoeken. Er wordt onderzoek gedaan naar de betekenis die actoren geven aan
handelingen van henzelf en van anderen bijvoorbeeld in situaties van conflict en
samenwerking. De rol die iedereen heeft zorgt ervoor dat we verwachtingen krijgen van
elkaar, als mensen die verwachtingen dan niet bevestigen kan er een rolconflict ontstaan.
Rationele-actor paradigma: ook vanuit dit paradigma ligt de nadruk op het gedrag van
actoren. Hoe ze omgaan met tegengestelde belangen of doelen, werken ze samen of kiezen
ze juist voor conflict? Zorgt een conflict voor een oplossing of juist niet, dit vragen de actoren
zich ook af, heeft een conflict voor of juist nadelen ten opzichte van samenwerking. Ze
maken een afweging of ze het waard vinden om in conflict te gaan.
Als het gaat om samenwerking moet de sociale cohesie juist in stand worden gehouden.
Niet alleen het eigenbelang hoeft centraal te staan, er kan ook een gezamenlijk doel zijn.
6.4
Rationalisering bestaat uit 2 delen:
- Technische rationaliteit: doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en
effectief mogelijke resultaten te bereiken (landbouwsamenleving, restaurant).
- Wetenschappelijke rationaliteit: het ordenen en systematiseren van de
werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken. Dit
ontstaat pas vanaf de 17e eeuw. Tot die tijd werd van generatie op generatie
(socialisatie) praktische handelingen en godsdienstige tradities overgedragen. Vanaf
de 17e eeuw werd de invloed van godsdienst verminderd en de wetenschap werd
steeds meer toegepast in de moderne wereld. (Max Weber noemt dit de onttovering
van de samenleving.) Het bovennatuurlijke werd vervangen door het
wetenschappelijke.
, Door de technische en wetenschappelijke rationaliteit ontwikkelen mensen allerlei
organisaties, instellingen en wetten die worden toegepast in de samenleving. Dit wordt ook
maatschappelijke rationaliteit genoemd (democratische rechtsstaten, verzorgingsstaten).
Hoofdstuk 7
7.2
Sommige mensen kiezen ervoor om niet mee te werken. Dit gevaar van freeriders is er altijd
bij collectieve goederen. Om te zorgen dat de goederen er toch komen moeten er instanties
met macht zijn die kunnen afdwingen dat iedereen meehelpt, anders volgen er sancties.
Dwang is een oplossing voor het dilemma van collectieve actie. Bij macht is er altijd sprake
van een asymmetrische relatie tussen actoren. Sommige zijn machtiger dan andere en
kunnen hierop inspelen (Duitsland-België).
Macht heeft 2 kanten:
- een actor met macht kan hulpbronnen inzetten om zijn doel te bereiken
- iemand met macht kan een andere actor beperken in zijn mogelijkheden of juist
meer mogelijkheden geven.
Machtsbronnen zijn er in verschillende soorten:
-Affectieve machtsbronnen: invloed op basis van gevoel of emotie (Een kind die zijn ouders
overhaalt via emotie).
-Cognitieve machtsbronnen: invloed op basis van kennis. Naar mensen met kennis wordt
eerder geluisterd dan naar mensen zonder kennis (arts met medische kennis).
-Economische machtsbronnen: invloed op basis van geld of goederen. Als mensen of
instellingen veel geld of goederen hebben, kunnen ze maatregelen naar hun hand zetten.
(baas van een groot bedrijf die zijn werknemers geld betaald om langer te werken).
-Politieke machtsbronnen: invloed van de overheid of politieke machtsfiguren. De overheid
kan mensen dwingen te gehoorzamen aan hun regels (leerplicht).
Er kan een onderscheid gemaakt worden over macht:
- formele macht: macht die is vastgesteld in regels (politiek).
- informele macht: macht die niet officieel is vastgelegd (familie).
Een institutie is een regel over hoe mensen zich moeten gedragen in een samenleving.
Instituties verwijzen vaak naar een waarde, zoals saamhorigheid bij een vakbond. De regels
kunnen formeel of informeel zijn. Een politieke institutie heeft te maken met de overheid,
het hoogste gezag van het land. Om zo’n institutie uit te kunnen voeren is er een
instelling/organisatie nodig (heemraadschap, tweede kamer). Deze worden ook wel een
overheidsinstellingen genoemd en dat betekent dat het concrete organisaties zijn van de
institutie overheid. Naar een instelling kun je een brief sturen, naar een organisatie niet.
7.3
Paradigma’s over macht:
Functionalisme-paradigma: macht speelt een grote rol bij relaties tussen actoren.
Functionalisme bekijkt niet hoe mensen elkaar beïnvloeden, maar neemt aan dat het zo is.