Toets Lichamelijk functioneren deel 1
1.Cellen weefsels, bloed en immunologie
1.1 Introductie anatomie, fysiologie en pathologie
M. §1.2, §1.4, §1.5, §1.6.1 Z. p 4-8
Anatomie = de studie van inwendige en uitwendige structuren en de fysieke relaties tussen
lichaamsdelen. Dit wordt onderverdeeld in:
macroscopische anatomie (met blote oog zichtbaar).
Uitwendige anatomie > bestuderen van algemene vorm en van oppervlaktekenmerken
Regionale anatomie > bestuderen van oppervlaktestructuren en inwendige structuren in
bepaald gebied van lichaam. Bv hoofd, hals of romp
Systemische anatomie > studie van belangrijke orgaanstelsels bv hart..
microscopische anatomie
cytologie > celleer
Fysiologie = de studie van functioneren van anatomische structuren, de functies van het menselijk
lichaam.
Celfysiologie = het bestuderen van het functioneren van levende cellen. Het omvat
gebeurtenissen op chemisch of moleculair niveau, zowel chemische processen binnen cellen
als tussen cellen onderling.
Orgaanfysiologie = het bestuderen van de fysiologie van bepaalde organen. Bv nierfysiologie,
hartfysiologie.
Systeemfysiologie = alle aspecten van het functioneren van specifieke orgaanstelsels worden
bestudeerd. Bv ademhalingsstelsel
Pathofysiologie = bestuderen van effecten van aandoeningen op het functioneren van
organen of stelsels.
Het menselijk lichaam bestaat uit 11 orgaanstelsels:
1. De huid
2. Het beenderstelsel
3. Spierstelsel
4. Zenuwstelsel
5. Endocriene stelsel
6. Cardiovasculaire stelsel
7. Lymfestelsel
8. Ademhalingsstelsel
9. Spijsverteringstelsel
10. Urinaire stelsel
11. Voortplantingsstelsel
Homeostase
= het bestaan van een stabiel intern milieu.
Homeostase regulering = de aanpassingen van de fysiologische systemen waardoor homeostase
wordt gehandhaafd. Dit omvat:
1. Een receptor die gevoelig is voor de prikkel
2. Besturingscentrum of integratiecentrum dat info van receptor ontvangt en verwerkt
3. Een effector (cel of orgaan) die reageert op signalen en werking van prikkel tegengaat of
versterkt.
, Negatieve terugkoppeling
Een variatie buiten de normale grenzen wekt een automatische reactie op waardoor de
situatie wordt gecorrigeerd. Bv te hoge lichaamstemperatuur> zweten, verwijding aders.
1.2 Anatomische terminologie
M. §1.7, §1.8 (niet p 22-23)
Cranium schedel oculus oog
Auris Oor Nasus Neus
Cervix Hals/nek Os Mond
Axilla Oksel Thorax Borstkas
Brachium Arm Mamma Borst
Abdomen Buik Umbilicus Navel
Antebrachium Voorarm Pelvis Bekken
Carpus pols Pollux duim
Palma Handpalm Inguinaal Lies
Pubicus Schaamstreek Digiti/phalanges Vingers
Patella Knieschijf Femur Bovenbeen/dij
Cruris Onderbeen Tarsus Enkel
Phalanges Tenen Hallux Grote teen
Pes Voet Acromion Schouder
Dorsum Rug Olecranon Elleboog
Lumbus Lendenen Gluteus Bil
Popliteus Knieholte Suraal Kuit
Calcaneus Hiel Planta voetzool
3 primaire vlakken van doorsnede:
1. Transversaal vlak = staat loodrecht op de lengteas van lichaam. Ook wel een
dwarsdoorsnede. Horizontale doorsnede, scheidt onder en bovenlichaam.
2. Frontaal vlak / coronale vlak = loopt langs lengteas lichaam. Het hele vlak lichaam.
3. Sagittaal vlak = langs lengteas lichaam en van ventraal naar dorsaal. Verdeelt lichaam in li en
re gedeelte. Midsagittaal is helft van midden van lichaam.
4. Frontaal / coronaal = scheidt ventraal en dorsaal gedeelte lichaam. Coronaal heeft
betrekking op hoofd.
Anterior De voorkant, voor
Ventraal De buikzijde. (navel bevindt zich aan ventrale zijde van romp)
Posterior Achterzijde
Dorsaal Rugzijde (schouderblad is dorsaal t.o.v. thorax)
Craniaal of cefaal Het hoofd (de craniale.cefale rand van bekken is boven dij)
Superior Boven
Caudaal De staart (de heupen zijn caudel t.o.v. schouders)
Inferior Onder
Mediaal In richting van lengteas van lichaam (armen hangen langs lichaam)
Lateraal In buitenwaartse richting, weg van lengteas
Proximaal In richting van aanhechtingspunt (bv van hand naar elleboog > oksel)
Distaal Weg van richting aanhechtingspunt (vingers distaal van pols)
, Lichaamsholten
Beschermen inwendige organen tegen schokken, en hierdoor hebben organen ruimte om te
bewegen.
Borstholte, buikholte, bekkenholte.
Wanden zijn bedekt met sereus membraan dat oppervlakten van omsloten viscera
(ingewanden) bekleedt. Sereuze membranen produceren waterig vocht dat oppervlakten
ingewanden vochtig houdt en smeert voor minder wrijving
- viscerale laag = laag die orgaan bedekt
- pariëtale laag = wat lichaam bedekt
1.Ventrale lichaamsholte / coeloom
Bevat ademhalings-, bloedvaten-, spijsverterings-, urinaire en voortplantingsstelsel.
2.Thoracale holte / borstholte
1. een enkele pericardiale holte (hart)
2. twee pleurale holten (longen)
3.Buik- en bekkenholte
1. buikholte: lever, maag, milt, dunne darm, grootste deel dikke darm
2. bekkenholte: distale gedeelte dikke darm, urineblaas, deel voortplantingsorganen.
1.3 Anatomie van de cel. Celmembraan, kern en organellen en hun functie.
M. p 72-73, inleiding §3.6, §3.6.2. McF. §1.2
- Microvilli (uitstulpingen van
membraan die microfilamenten
bevatten -> vergroting van
celoppervlak voor absorptie)
- Golgi- apparaat ( gestapelde
platte membranen met holten ->
opslag, wijzigingen en verpakking
secretieproducten en lysosomale
enzymen)
- Mitochondria (dubbelmembraan
met inwendige plooien die
belangrijke metabole enzymen
bevatten -> produceren 95%
ATP)
- Endoplasmatisch reticulum (netwerk van kanalen omgeven door membraan die zich
over hele cytoplasma uitstrekt -> synthese van secretieproducten: intracellulaire opslag