KTF1 AFP
Klinisch redeneren: het continu procesmatig verzamelen en analyseren gericht op het vaststellen van
vragen en problemen van de zorgvrager, en het kiezen van daarbij passende zorgresultaten en
interventies.
Methodisch handelen: het handelen op een vaste manier om daarbij op een effectief en efficiënt
doel te komen. Klinisch redeneren doe je op zo’n vaste manier.
CanMEDS-rollen:
1. Zorgverlener
2. Communicator
3. Samenwerkingspartner
4. Reflectieve EBP-professional
5. Gezondheidsbevorderaar
6. Organisator
7. Professional en kwaliteitsbevorderaar
Basisparameters:
Reactiepatroon:
o AVPU: alert, verbaal, pijnprikkel, geen reactie
o EMV: eye motor verbal
o Normaalwaarde= 15
Pijnscore: VAS 0 (0-10)
Ademfrequentie: 9-14 keer per minuut
Saturatie (SpO2): 95-100%
NIBP/MAP: systolisch: 110-140 mmHg (bovendruk), 10-90 mmHg (onderdruk)
Hartfrequentie: 60-100 bpm
Halsvenen/CVD: slank, 2-7 mmHg
Capillaire refilltijd: 2 seconde
Diurese: 1 ml/kg/uur
Gewichtsverandering: binnen 2%
Kerntemperatuur: 36,5-37,5 graden
Redeneerhulpmiddelen:
ABCD
o Airway: luchtweg en oxygenatie
o Breathing: ademhaling en ventilatie
o Circulation: circulatie en shock management
o Disability: onbekwaamheid als gevolg van neurologische achteruitgang
o Exposure: blootstelling en onderzoek
MEWS: modified early warning score. Beoordelen van de gezondheidssituatie van de patiënt.
Er wordt gekeken naar: ademfrequentie, saturatie, bloeddruk, temperatuur, hartfrequentie
en bewustzijn.
SBAR: methode voor de communicatie over een patiënt tussen hulpverleners.
o Situation: hoe is de situatie waarover je belt?
o Background: opnamereden, medicatielijst, allergieën, gemeten vitale functies.
, o Assessment: wat is je eigen beoordeling? Wat zou er aan de hand zijn?
o Recommendation: wat is je aanbeveling?
ALTIS: klachten bij wonden beoordelen.
o Aard: ontstaan, soort wond, pijn?
o Lokalisatie: waar zit de wond en waar doet het pijn?
o Tijdsduur: sinds wanneer is er sprake van huidletsel?
o Intensiteit: ernst van het letsel.
o Samenhang: beloop van klachten. Wat is er aangedaan? Verergende of verzachtende
klachten.
DENWIS: niet pluis gevoel.
SCEGS: vermoedens van psychische klachten.
o Somatische klachten: ernst, aard, beloop, duur van de klachten.
o Cognities: eigen ideeën en gedachten over de klachten.
o Emoties: gevoelens in relatie tot de klachten, wat is de aanleiding?
o Gedrag: acties in verband met de klachten.
o Sociale omgeving: invloed dagelijks leven, reactie omgeving.
Transport:
Actief transport: kost energie (ATP). Transport gaat tegen de concentratieverschillen in.
Na+/K+ pomp, fagocytose, exocytose.
Passief transport: kost geen energie. Transport gaat met de concentratieverschillen mee, ten
gevolge van de concentratieverschillen.
o Diffusie: verspreiding van moleculen over een ruimte (O2 en CO2).
o Osmose: diffusie van water door een semipermeabel membraan naar de kant met de
hoogste osmotische waarde.
o Gefaciliteerde osmose: glucose over het celmembraan, hulp van transporteiwit.
Vochtverdeling:
COD: colloïd osmotische druk. Druk heerst op[ de capillaire wand. Het verschil in druk
intravasculair en extravasculair, op basis van opgeloste eiwitten. Verplaatsing water tussen
vaatbed en weefsel.
KOD: kristalloïd osmotische druk. Transport van water over het celmembraan is afhankelijk
van het verschil in zoutconcentratie binnen en buiten de cel.
Hypoproteïnemisch oedeem: op basis van te weinig eiwitten. Afvalstoffen kunnen niet weg doordat d
COD gelijk is aan de bloeddruk.
Filtratiedruk:
Scheidingsmethode van een vloeistof en een vaste stof, van bloedvat naar weefsel, afhankelijk van:
De bloeddruk (COD)
De permeabiliteit van de wand van het bloedvat
Niet afhankelijk van concentratieverschillen
Weefseltypen:
Epitheel/ dekweefsel
o Bescherming