Samenvatting Economie monetaire zaken + levensloop
Levensloop
Consumeren = product gekocht door de eindgebruiker. Doel: genieten
Investeren = product (vaak in kapitaalgoed) gekocht door bedrijf. Doel: om geld mee te verdienen
Overeenkomst: er worden producten aangeschaft
Dagelijkse schaarste (absolute) = er is een gebrek aan
Economische schaarste (relatief) = er moet een middel (tijd, geld of bezit) voor opgeofferd moeten
worden brood veel verkrijgbaar kost meel, oven, gebouw, personeel schaars goed
Vrije goederen = goederen waarvoor geen schaarse middelen voor worden opgeofferd lucht
Opofferingskosten = waarde van datgene wat we opofferen om iets te verkrijgen (geld, tijd, energie),
nettobaten van het beste
Nettobaten = baten – kosten
Budgetlijn:
Algemene formule:
Budget = p1 x q1 + p2 x q2 Stappenplan budgetlijn tekenen:
P1 = prijs goed 1
1. Hoeveel kun je max kopen van goed 1
Q1 = hoeveelheid goed 1
2. Hoeveel kun je max kopen van goed 2
P2 = prijs goed 2
Q2 = hoeveelheid goed 2 3. Teken de punten en verbind de lijn
vb:
Budget = € 10,00
1 sms = €0,10
1 belminuut = €0,25
wat is de budgetvergelijking?
10 = 0,10 x q1 + 0,25 x q2
10 : 0,10 = 100
10 : 0,25 = 40
Opofferingskosten goed 1 = p1/p2
Vb: bel = 30 sms = 15 1bel: 30/15=2 1sms: 15/30 = 0.5
Monetaire zaken
Giraal geld = op de bankrekening (pinpas, betaalpas)
Chartaal geld = een wettig betaalmiddel, bankbiljetten en munten
3 functies van geld:
Lenen
Sparen
Vergelijken
Directe ruil: product voor product
, Indirecte ruil: product voor geld
Ontstaan geld:
1. Direct ruilen; vlees ruilen voor graan
2. Ruilmiddel; schelpen, zout, brokken edelmetaal
3. Munten
4. Bankbiljetten kooplieden geven hun gouden munten in bewaring bij goudsmeden
veiliger dan thuis goudsmid geeft kooplieden ontvangstbewijs gebruikt als ruilmiddel
vaker gebruikt als ruilmiddel minder munten opgevraagd goudsmid groter gedrag
uitschrijven dan gouden munten in kluis goudsmid gaat kredieten verlenen tegen rente
5. Giraal geld girale geld hoefde niet helemaal bedekt te zijn door chartaal geld girale
kredieten verlenen zonder problemen
Intrinsieke waarde = de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is
Extrinsieke / nominale waarde = de waarde die op het geld staat vermeld
Reële waarde van geld = waarde van een munteenheid gecorrigeerd voor de prijsinflatie.
Fiduciair geld: ons huidige geld is gebaseerd op vertrouwen, intrinsieke waarde minder waard dan
extrinsieke waarde
Vertrouwen essentieel niet iedereen vertrouwen? bankbiljet niks waard intrinsieke waarde
niks waard.
Bankbalans:
Kas Rekening-courant A (opeisbare betaalrekening 100
100
Debiteuren / verleende kredieten KT spaartegoeden
50 (geld geleend)
Tegoed CB LT spaartegoeden
Overige activia KT valutategoederen
KT spaardeposito’s
Mutatiebalans: hierin geef je de verandering aan van de bankbalans
Transactiekosten: alle kosten die iemand maakt bij een ruil (geld, tijd, energie)
Technische vereisten van geld:
Deelbaar
Hanteerbaar
Houdbaar
Waardevast
Niet-reproduceerbaar
Algemeen geaccepteerd
Maatschappelijke geldhoeveelheid (primaire liquiditeit): geld waarmee we kunnen betalen, in
handen van publiek
Maatschappelijke geldhoeveelheid = chartaal geld + giraal geld