Samenvatting kunst
Dans
Hoofdstuk 1 (par 1 t/m 4)
Dans kan binnen drie contexten plaatsvinden:
1. Artistieke context (dans als kunstvorm) à Gaat over de professionele dansers die hier een opleiding voor hebben
gevolgd;
2. Sociale context (dans als een vorm van sociaal contact) à Gebeurt meestal thuis, tijdens het uitgaan of op danscursus.
Draait meestal om gevoel van saamhorigheid en plezier;
3. Educatieve context (dans is om van, over en door te leren) à In het basisonderwijs gaat het over dans als beweging en
als cultuur. Dans (ontdekken, creëren en evalueren), gestructureerde dans (vastleggende passen en patronen) en
dansreceptie en dansreflectie (kijken en praten over dansonderwerpen) staan centraal.
Incidentele dansactiviteiten à dansactiviteiten die niet vaak gebeuren
Dansspellen zoals stoelendans (doel = ontspanning en plezier);
Thema- of weekafsluitingen (doel = verwerking en leren presteren);
Dans in de musical of voorstelling (doel = podiumervaring opdoen, saamhorigheid);
Dansvoorstellingen bezoeken (doel = leren reflecteren en praten over dans).
Dansen in het speciaal basisonderwijs vraagt om specifieke didactische vaardigheden van de leerkracht à zorgt ervoor dat de
leerlingen zich bewuster worden van zichzelf en van anderen (toename zelfvertrouwen).
Omschrijving dans door het woordenboek Van Dale:
Dans (de, m; meervoud: dansen)
1. Ritmische beweging van het lichaam op de maat van de muziek; geheel van figuren die je dansend doorloopt; de dans
ontspringen aan een gevaar ontkomen
2. Het muziekstuk
Dansen (danste, heeft gedanst)
1. Zichzelf ritmisch bewegen op de maat van de muziek
2. (vrolijk) springen en huppelen
Bij dansexpressie staat het zelf ontdekken, het zelf creëren en het zelf evalueren centraal. Dansen is tegelijkertijd een
leerproces en een creatief proces. Het sluit aan bij de natuurlijke bewegingsdrang van kinderen, bij hun verbeeldingskracht en
bij hun behoefte om te ontdekken en exploreren, te fantaseren, creëren en vorm te geven, te ordenen en te leren beheersen.
Hierdoor leren kinderen van zichzelf en de wereld om zich heen. We zien deze processen ook in de samenleving terug waar
jongeren nieuwe dansvormen ontwikkelen. Dit zijn belangrijke tekenen van persoonlijke betrokkenheid en participatie. In deze
dansuitingen zien we dikwijls de weerspiegelingen van de samenleving. In een breder verband spreken we over dansante
cultuuruitingen. Kinderdansen zijn gestructureerde en vooraf vastgelegde dansen, gebaseerd op de natuurlijke
bewegingsmogelijkheden van mensen. Ze kunnen ontstaan op basis van tradities in verschillende culturen (internationale dans),
maar kunnen ook vanuit andere thema’s en ideeën vastgelegd worden.
Hoofdstuk 4 (par 1 t/m 4)
De verschillende invalshoeken van Dans:
- Cultuurgoed à de leerlingen krijgen inzicht in de maatschappelijke betekenis van dans en over dans;
- Didactisch middel à dans wordt ingezet zodat leerstof op blijvende wijze wordt verwekt;
- Pedagogisch middel à draagt bij aan de sociale, morele en intellectuele autonomie van de leerlingen. Zij zijn creatief,
kritisch en probleemoplossend aan het denken. Ook werken zij aan sociale vaardigheden.
Kerndoelen kunstzinnige oriëntatie (hoef je niet uit je hoofd te weten):
Kerndoel 54) De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit
te drukken en om er mee te communiceren;
Kerndoel 55) De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren;
Kerndoel 56) De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.
Opbouw van dansvaardigheden:
1 van 17
,De basisstructuur à het (materie, vorm en betekenis) MVB-model
Materie: het gebruik maken van je lichaam als instrument, ordeningen in het gebruik
van ruimte, tijd en kracht als danskwaliteiten.
Vorm: vormgevingsprincipes (herhaling, contrast), spanningsopbouw (dansante
draamaturgie).
Betekenis: een onderwerp inhoudelijk invullen.
In deze basisstructuur komen wij in aanraking met:
Dansen, beschouwen, ontwerpen & vormgeven, cheograferen, presenteren.
Hierbij is creativiteit het uitgangspunt, vandaar dat deze in het midden staat.
In dit proces zijn de leerlingen:
Productief à ze zijn zelf actief;
Receptief à ze kijken naar;
Reflectief à ze denken en praten over wat ze doen en zien.
Danselementen:
Als je danst beweeg je door ruimte, de bewegingen nemen tijd in beslag en je gebruikt je kracht.
Ruimte: bewegingen kunnen hoog, laag, klein, groot zijn;
Tijd: je kan snel, langzaam, herhaald of ritmisch bewegen;
Kracht: je kan sterkte, zachte, lichte en zware bewegingen maken.
Dynamisch: grote wisselingen in kracht en of tempo.
Leerlijn: een opbouw van leerinhouden per klassenjaar door de basisschool heen.
Samendans: je wordt door je danspartner uitgedaagd om je grenzen te verleggen. Je kunt samen iets bedenken en uitvoeren en
hebt meer plezier. Samenwerken verlegt de aandacht van de eigen concentratie naar datgene wat een ander doet.
We zijn veel bezig met communicatieve en sociale vaardigheden. We luisteren, kijken, reageren, nemen initiatief en geven de
ander ruimte. De leerlingen moeten rekening houden met elkaar, als leerkracht kun je dit stimuleren.
Receptie: kijken naar dans
Kan zijn met klasgenoten, maar ook naar theater (denk hierbij aan het voor- en nabespreken). Houdt in dat je lln kennis laat
maken met kunst (dans). Hier zijn vier doelen voor:
De lln ervaren hun rol als toeschouwer;
De lln raken geïnspireerd om zelf aan de slag te gaan;
De lln leren over dans te praten, na te denken en er een mening over te formuleren;
De lln krijgen een beeld van hoe en waarom mensen dansen.
Het presenteren van dans
Reflectie
Is een cognitief proces dat plaatsvindt om van ervaringen te leren door persoonlijke verkenning en samenwerking met anderen.
Hou ouder zij worden, hoe beter zij hiertoe in staat zijn. Dit is de opbouw voor reflectieve vaardigheden:
1. Beschrijving;
2. Rechtvaardiging (geef een reden voor de beweging);
3. Kritiek (uitleg geven over een aspect);
4. Discussie (evaluatie, uitleg, wat kan beter en waarom).
Het reflecteren wordt dus steeds complexer.
De leerlijn kent twee soorten leerstof:
1. De leerstof die in elk jaar benoemd wordt, natuurlijk neemt de complexiteit wel toe;
2. De leerstof die in een bepaald jaar aan bod komt (hierna wordt er van uitgegaan dat de leerlingen dit beheersen).
Je kunt de leerlijn gebruiken als referentiekader, als checklist, als voorbereiding, als instrument om te evalueren en te
beoordelen en om je eigen onderwijs te evalueren.
In de leerlijn heb je productdoelen (tot welk product je moet komen) en procesdoelen (helpen bij het bereiken van het
productdoel). Soms zijn doelen minder SMART geformuleerd, omdat bijv. beleving vrijwel niet meetbaar is.
2 van 17
, 3 van 17