Toetsmatrijs Onderzoeksvaardigheden
Van probleemstelling naar dataverzameling 6.3
-Term voor het kiezen van een methode om gegevens te verzamelen = onderzoeksstrategie of onderzoeksmethode of
onderzoekstype of onderzoeksoptiek of onderzoeksontwerp of ontwerpkeuze dit laatste is veel benoemd in wat is
onderzoek. Binnen een strategie heb je een beperkte keuze aan dataverzamelingsmethodes die daarbij passen.
Kwantitatief onderzoek horen methoden als vragenlijstonderzoek, experimenten, analyse van bestaande gegevens.
Kwalitatief onderzoek kun je kiezen voor open interviews, observaties, groepsgesprekken.
-Uitgangspunten bij de keuze voor een methode van dataverzameling:
*aansluiting van de methode op de probleemstelling: die kan het beste antwoord op de probleemstelling geven. Soms
benader je de vraagstelling vanuit meer dan een methode = triangulatie. Speciale vorm van triangulatie = combinatie
van kwalitatief en kwantitatief onderzoek = mixed method.
*praktische mogelijkheden en beperkingen: welke kennis over een bepaalde methode? Vind het op een tijd plaats cross
sectioneel of meerdere momenten in tijd herhaald longitudinaal. Hoeveel tijd en geld is er?
-Iteratie = proces van herhalen tijdens het onderzoek waarbij je terugkijkt om te zien of je de juiste keuze, analyse of
berekening hebt gemaakt met als doel de betrouwbaarheid te verhogen.
-Zie blz: 103 voor overzicht van methoden die bij een bepaald type probleemstelling gebruikt kunnen worden.
-8.3 wat is literatuuronderzoek? Een methode om bestaande kennis over je onderwerp of probleemstelling te
verzamelen.
-Waarom literatuuronderzoek? Om je in te lezen in een bepaald onderwerp, om je onderzoeksopzet te onderbouwen,
om je onderzoeksvraag (hoofd- en deelvragen) te beantwoorden, als verkenning/ oriëntatie en theoretische inbedding
voor een vervolgstudie, voor de discussie van je onderzoeksrapport.
-Literatuuronderzoek: maakt meestal deel uit van de onderzoeksopzet= voorafgaand aan het hoofdonderzoek. Matchen
met al afgerond onderzoek.
-Mogelijke vraagstukken: beschrijvings- of vergelijkingsvragen: wat is in de literatuur bekend over?
-Welke soorten van literatuur: primaire literatuur = voor het eerst behandeld, secundaire literatuur = geen nieuw
onderwerp, grijze literatuur = geen gangbare uitgaven.
Kwalitatieve methoden van dataverzameling
Kwalitatief onderzoek is niet gebonden aan het verzamelen van cijfermatige gegevens; er worden geen significatie
verbanden onderzocht, geen percentages, of gemiddelden. De beleving staat hier centraal= subjectieve
betekenisverlening. Kwalitatief onderzoek is daarmee interpretatief en meestal inductief van aard. Interpretatief omdat
de context van de onderzochte situatie belangrijk is, en inductief omdat onderzoekers tijdens hun onderzoek aan hun
model bouwen van breed (data) naar smal (verklarend model).
-Holistisch onderzoek: gaat over probleemstellingen die gaan over ervaringen van personen in bepaalde situaties, hun
achterliggende motieven, lenen zich uitstekend voor kwalitatief onderzoek. Literatuuronderzoek en inhoudsanalyse zijn
kwalitatief. Daarbij analyseert de onderzoeker de betekenis van geschreven teksten (het gaat dus niet om cijfermatige
vergelijking van bestanden. Je bestudeert hier je onderzoeksvaardigheden in de omgeving als geheel.
-Inductief en deductief: kwalitatief is inductief van aard, dit komt omdat de onderzoeker niet veel over het onderwerp
weet. Hij/zij verzamelt gegevens en gaat theorievormend te werk. Kwalitatief kan ook deductief zijn: de onderzoeker
kijkt dan eerst naar eerder onderzoek over het onderwerp, gebruikt een conceptueel model en gebruikt de onderzoeks-
gegevens om na te gaan of het conceptueel model geldig is in de onderzoekssituatie.
-Observatieonderzoek: als je de observatie doelbewust plant, systematisch observeert en een probleemstelling
beantwoordt. Het gaat daarbij om aspecten van gedrag; negatief gedrag, intiem gedrag, gedrag van een persoon of een
groep. Informeel als je mensen gaat bekijken op het terras. Varianten van observatieonderzoek:
*Observatie in het veld of de observatieruimte: in het veld= in alledaagse situaties, personen zijn dan niet geselecteerd,
vaak gaat het om bestaande groepen Inuit uit Canada. Observatieruimte= personen die zijn geselecteerd voor dit
onderzoek. Verschil met een experiment= dat je de invloed van een bepaalde ingebrachte variabele onderzoekt, maar je
kijkt naar gedrag van personen dat vanuit het onderzoek interessant is.
*(On)gestructureerd, (in)direct of (on)verhuld: gestructureerd= als je een lijst met gedragingen hebt opgesteld die je
gaat bekijken. Ongestructureerd= gewoon waarnemen wat er zoal gebeurt tijdens je observatie. Direct observeren=
zodat de geobserveerde personen je zien terwijl je observeert. Indirecte observatie= maak je gebruik van spiegels of
videomateriaal. Kan ook voor kiezen om je personen of groepen bekend te maken of juist niet: dat heet onverhulde of
verhulde (verborgen) observatie.
*Participeren of niet: participerende observatie = kiezen om mee te doen aan de activiteiten van de personen. Mensen
gebruiken dit vaak voor een beschrijving van een bepaalde leefwijzen. Andere term= etnografisch onderzoek. Het is een
vrije vorm van onderzoek waarbij onderzoeker noteert wat hem opvalt.
, -Observatie als onderzoeksactiviteit: voorwaarden van observatie voor gebruik onderzoeksactiviteit:
*Aard van de probleemstelling: probleemstelling: observatievraag: hoe gedragen zich automobilisten zich bij het
zebrapad x in de wijk tuindorp? Kun je beantwoorden door observatieonderzoek.
*Subjectiviteit vermijden: subjectiviteit jouw interpretatie van zijn stemming, jouw eigen uitleg daarbij. De interpretatie
van blij gezicht ontstaat door overeenstemming. Bereik je door codering (uitsplitsing in meerdere begrippen) openbaar
te maken, zodat er kritisch naar gekeken kan worden, of door gebruik te maken van de adviezen van collega onder -
zoekers. Naarmate onderzoekers meer eens zijn over het begrip en interpretatie van gedrag, ontstaat een systeem dat
beter bruikbaar is = intersubjectiviteit.
*Systematiek aanbrengen: subjectiviteit vermijden kan door meetprocedure te ontwikkelen, bepaalde systematiek.
Daarbij zet je je begrippen uit probleemstelling om in observatiecategorieën. Net zoals bij vb Tuindorp je gaat met een
lijst mogelijke gedragingen die je van tevoren hebt opgesteld kruist aan, dat doe je ook in andere wijken. Vb
systematiek: tijd of per gedragselement, iedere 10 minuten kijk je en noteer je= time sampling of hoe vaak je bepaald
gedrag bij iemand waarneemt, score is de frequentie van het gedrag= event sampling.
*Betrouwbare conclusies trekken: belangrijke criteria hierbij is standaardisatie (= er kwaliteitscriteria zijn waaraan goed
observatieonderzoek moet voldoen, begrippen uit probleemstelling om gezet zijn in observatie categorieën, er
intersubjectiviteit moet bestaan en peer consultation dus een belangrijke plek kan innemen), intersubjectiviteit,
betrouwbaarheid: herhaalbaarheid= bij herhaling van het onderzoek soortgelijke resultaten mag verwachten.
-Interview:
*Gestructureerd interview= interview met gestructureerde vragen. Mondeling gestructureerde vragenlijst- kwantitatief.
*Half gestructureerd interview= interview met zowel open als gestructureerde vragen.
*Ongestructureerd- of diepte- interview =waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van een onderwerpslijst.
Meestal een hoofdvraag en/of enkele onderwerpen= gesprekspuntenlijst. Elk interview verloopt anders.
En deze samen worden ook wel open interview of kwalitatief interview genoemd.
*Groepsinterview= interview met een groep personen. Leider= de onderzoeker, stuurt het gesprek maar ook
informatie= moderator.
*Focusgroep interview= groepsinterview waarbij meestal over een onderwerp gesproken wordt. Onderzoeker selecteert
de groepsleden vaak op bepaalde kenmerken, vb patiënten die dezelfde ziekte hebben. Effect van interactie is
kenmerkend aan deze onderzoeksmethode.
-Wanneer kies je voor diepte- interviews?
1. Beleving van de respondent: vraag je naar achterliggende motieven van de respondenten, snijd je gevoelige
onderwerpen aan, is de beleving van de respondent van belang, dan kun je kiezen voor diepte-interview.
2. Rol van de onderzoeker: diepte-interview kun je kiezen als je wil reageren op het verhaal of doorvragen. Objectiviteit
moet je wel nastreven dat kan d.m.v. standaardisatie van vragen.
3. Omgeving van je populatie: kleine groep hebt keuze voor diepte- interview.
4. Nieuwe onderwerpen: waar geen onderzoeksliteratuur beschikbaar is. Geschikt oriëntatie kan uitvoeren.
5. Praktische omstandigheden: beschikbare menskracht, tijd en geld. Dit bepaalt of je interviews kunt afnemen en hoe.
-Kwalitatief bureauonderzoek:
-Literatuur- en archiefonderzoek: literatuuronderzoek zoek je naar gegevens die door anderen verzameld zijn. Zijn
verschillende redenen om literatuuronderzoek te doen=
1. Ter oriëntatie op een probleemsituatie, dit gebeurt vooral tijdens het vooronderzoek.
2. Als theoretische onderbouwing van de onderzoeksopzet.
3. Bij beschrijvings- en/of vergelijkingsvragen: wat is in de literatuur bekend?
Literatuuronderzoek vindt plaats op allerlei niveaus. Macroniveau = sociaal cultureel planbureau. Individueel/ micro
niveau= biografieën. Literatuuronderzoek analyseer je teksten, boeken en artikelen die zelf al interpretaties van
onderzoek bevatten. Bij onderzoek in archieven zijn de bronnen vaak wat oorspronkelijker, zoals registers, interview-
verslagen, dagboeken en dergelijke.
*Gradaties van literatuur: bibliotheek, bestaande digitale archieven en internet:
1. Primaire literatuur: literatuur die een nieuw onderwerp behandelt.
2. Secundaire literatuur: literatuur waarin over onderzoeken van andere wetenschappers wordt gerapporteerd.
3. Grijze literatuur: literatuur die niet in gangbare collecties is opgenomen, zoals verslagen, papers op conferenties.
4. Tertiaire literatuur: literatuur waarin opsommingen van primaire en secundaire bronnen worden gegeven.
*Wetenschappelijke publicaties: wetenschappelijke tijdschriften zijn een belangrijke bron van informatie, ook in
praktijkonderzoek. Veel onderwerpen bestaan laatste ontwikkelingen en onderzoeken beschreven= secundaire
literatuur dus. Naarmate meer verwijzingen naar publicaties zijn, neemt reikwijdte (belang) van een artikel toe =
impactfactor.