Inhoudsopgave
Auditing Theory ....................................................................................................................................... 2
Jensen, M.C., Meckling, W.H., Theory of the Firm: managerial behavior, agency costs and ownership
structure (1976)................................................................................................................................... 2
Watts & Zimmerman, Agency problems, auditing and the theory of the firm: some evidence (1983)
............................................................................................................................................................. 6
Wallage, Ph., Auditing theory (1993) .................................................................................................. 8
Wallage, Ph., De actuele waarde van Limpergiaans vertrouwen (2005) .......................................... 13
Dassen, R.J.M., De leer van het gewekte vertrouwen: agency avant la lettre? (1989) .................... 14
Ethiek en integriteit ............................................................................................................................... 17
Duska, R. and Duska, B.S., Ethical Behaviour in Accounting: Ethical Theory (2003) ......................... 17
Goodpaster, K., Ethics or excellence. Conscience as a check on the unbalanced pursuit of
organization goals (2004) .................................................................................................................. 20
Moleveld, W.P., Majoor, G.C.M., De verordening gedragscode nader toegelicht (2007) ................ 22
Majoor, G.C.M., Moleveld, W.P., NIVRA’s Verordening Gedragscode versus IFAC’s Code of Ethics
(2008) ................................................................................................................................................ 25
Maclagan, P., Varieties of moral issue and dilemma: a framework for the analysis of case material in
business ethics education (2003) ...................................................................................................... 27
Quin, D. and Jones, T., An agent morality view of business policy (1995) ........................................ 28
COSO en interne controle ..................................................................................................................... 32
Renes, R.M., Het COS-raamwerk: instrument voor de beoordeling van de interne beheersing (2003)
........................................................................................................................................................... 32
Kinney, W.R. Jr., Martin, R.D., Shepardson, M.L., Reflections on a Decade of SOX 404 (b) Audit
Production and Alternatives (2013) .................................................................................................. 36
Palmrose, Z., PCAOB Audit Regulation a Decade after SOX: Where It Stands and What the Future
Holds (2013) ...................................................................................................................................... 40
Audit quality .......................................................................................................................................... 42
DeAngelo, L.E., Auditor size and Audit quality (1981)....................................................................... 42
Simunic, D.A. The Pricing of Audit Services: Theory and evidence (1980) ........................................ 44
Francis, J. A Framework for Understanding and Researching Audit Quality (2011) ......................... 47
Assucrance Framework en fraude ......................................................................................................... 51
Asare, S.K. and Wright, A., Investors’, Auditors’, and Lenders’ Understanding of the Message
Conveyed by the Standard Audit Report on the Financial Statements (2012) ................................. 51
Hogan, C.E., Rezaee, Z., Riley, R.A. and Velury, U.K., Financial statement fraud: Insights from the
Academic Literature (2008) ............................................................................................................... 52
, Gendron, I. and Spira, L.F., What went Wrong? The Downfall of Arthur Anderson and the
Construction of Controllability Boundaries Surrounding Financial Accounting (2009) .................... 54
Stramien voor assurance opdrachten ............................................................................................... 56
NV COS 3000 Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van
historische financiële informatie....................................................................................................... 58
NV COS 240; De verantwoordelijkheden van de accountant met betrekking tot fraude in het kader
van een controle van financiële overzichten .................................................................................... 59
Audit risk model en risk assement ........................................................................................................ 62
Mollema, K., Auditrisico, meer dan ooit een issue (1) (2003) ........................................................... 62
Mollema, K., Auditrisico, meer dan ooit een issue (2) (2003) ........................................................... 65
Knechel, W.R., The business risk audit: Origins, obstacles and opportunities (2007) ...................... 68
Blokdijk, J.H., Tests of control in the audit risk model: Effective? Efficient? (2004) ......................... 71
Curtis, E., Turley, S., The business risk audit – A longitudinal case study of an audit engagement
(2007) ................................................................................................................................................ 74
Peecher, M.E., Shwartz, R., Soloman, I., It’s all about audit quality: Perspectives on strategic systems
auditing (2007) .................................................................................................................................. 75
NV COS 200: Algemene uitgangspunten en verantwoordelijkheden ............................................... 79
,Auditing Theory
Jensen, M.C., Meckling, W.H., Theory of the Firm: managerial behavior, agency costs
and ownership structure (1976)
In dit stuk worden verschillende theorieën gecombineerd om tot de uiteindelijke theorie te komen die
beschrijft hoe het bezit van de organisatie (een organisatie is een samenwerking van contracten
tussen de verschillende productiefactoren en een platform van contracten tussen partijen) moet zijn
(ownership structure). Er wordt gebruik gemaakt van de theory of property rights, agency costs en
finance om deze nieuwe theorie vorm te geven. Voor de auditing is alleen de agency kosten-theorie
van belang. De papier is geschreven in 1976 en heeft derhalve enkele kenmerkende uitgangspunten:
- Organisaties worden gezien als kunstmatige constructen (geregeld in de wet bv. besloten
vennootschap, naamloze vennootschap), het is een soort platform waar mensen contracten
met elkaar sluiten;
- Hoe de kosten en beloningen worden verdeeld is volgens de agency theorie verdeeld naar wat
je waard bent;
- Individuen zijn egoïstisch, ze streven naar hun eigen maximale voordelen.
Er worden zaken besproken als scheiding tussen eigendom en control, de sociale verantwoordelijkheid
en de definitie van het doel van een organisatie. De theorie tracht zo bepaalde keuzes in de financiering
van een onderneming te verklaren en de keuzes te motiveren. Het onderzoek is uitgevoerd om meer
inzicht te krijgen in handelingen van de organisatie. De huidige onderzoeken beschrijven dergelijke
zaken onvoldoende, waardoor de organisatie in feite een black box is. Het uitgangspunt is dat
organisaties de waarde van de organisatie willen maximaliseren. Het is echter niet duidelijk waarom
het management bepaalde keuzes maakt en zo de grote hoeveelheid partijen tevreden stelt. Derhalve
probeert dit onderzoek dit wel door de verschillende theorieën te combineren en zo keuzes te
verklaren. Er wordt gebruik gemaakt van de volgende theorieën:
- Property rights: van belang is de wijze waarop de rechten op eigendom zijn verdeeld. Hierbij
is de specificatie van de individuele rechten van belang. Deze specificatie bepaalt namelijk op
welke wijze kosten en opbrengsten worden verdeeld over de verschillende individuen binnen
de organisatie. Het gedrag wordt voornamelijk veroorzaakt door de aard van de contracten
die zijn afgesloten, omdat daaruit de verdeling van de kosten en opbrengsten blijkt;
- Agency costs: deze theorie is ontwikkeld naast de property rights-theorie, ondanks het feit dat
er sprake is van grote overeenkomsten en gedeelde problemen. De agency-theorie wordt hier
beschreven als een contract dat door een of meer personen (principalen) aan een agent wordt
aangeboden om werk te verrichten. Op deze manier komt er een scheiding tussen eigendom
(principalen) en control (de agent, het bestuur). De principalen hebben belang bij het
maximaliseren van de winst, omdat ze daaraan verdienen. Agenten moeten derhalve handelen
in belang van de principalen. Dit wordt bewerkstelligd door bonussen en andere incentives
aan de agent te geven. Op deze manier is er sprake van een gemeenschappelijk doel. Ook
kunnen er grenzen worden gesteld aan de zaken die door de agent kunnen worden uitgevoerd.
Dit brengt kosten met zich mee, welke agency costs worden genoemd. Zonder deze kosten is
het onmogelijk dat er keuzes worden gemaakt die in lijn liggen met de wensen van de
principaal. Het verlies dat wordt geleden door de principaal doordat de agent niet de juiste
, belangen nastreeft wordt residual loss genoemd. De totale agency kosten worden als volgt
berekend:
- De monitoringskosten van de principaal (om vast te stellen dat de juiste doelstellingen
worden nagestreefd);
- De bonding costs van de agent (afspraken met de agent waarbij de principalen
schadeloos worden gesteld als de afspraken niet worden nageleefd);
- Het residual loss.
Omtrent de agency costs bestaan de volgende veronderstellingen:
- De totale agency kosten worden verminderd door toepassing van monitoring en
bonding;
- Monitoring en bonding kosten hebben dus een positieve economische waarde;
- Monitoring en bonding kosten hebben een afnemend nut naarmate de manager
minder aandelen houdt.
Andere belangrijke aspecten van de agency kosten zijn:
- Moral hazard: de manager doet zijn best om het meest uit de organisatie te halen en
te voldoen aan de gemaakte contractafspraken.
- Adverse selection: voordelen van je acties naar jezelf toerekenen en bij tegenslag de
oorzaak afwentelen op andere mensen. Jijzelf doet altijd de goede zaken.
- Finance: de zaken binnen de organisatie en de wijze waarop deze worden gefinancierd.
Agency kosten treden altijd op in een situatie waarin gemeenschappelijk wordt gewerkt, ondanks het
feit dat er niet direct sprake is van een dergelijke verhouding. Dit betekend dat de scheiding tussen
eigendom en control van groot belang is in de theorie van de organisatie. Deze theorie leidt naar de
theorie van de structuur van de organisatie (de wijze van financiering). In het onderzoek wordt alleen
uitgegaan van de positieve eigenschappen van de agency kosten en niet de negatieve kanten zoals de
omvang van de kosten en de mogelijkheid dat er verkeerde beslissingen worden gemaakt.
Het is belangrijk om te weten dat organisaties zijn aan te merken als rechtspersonen. Dit betekend dat
dergelijke organisaties ook contracten aan kunnen gaan en afspraken kunnen maken met andere
partijen. Ze zijn gebonden aan de wettelijke bepalingen voor de betreffende rechtspersoon. Echter,
het zijn geen natuurlijke personen en handelen niet zelf. Doordat organisaties complexe verbindingen
hebben met de buitenstaande partijen heeft het geen zin om onderscheid te maken tussen binnen de
organisatie en buiten de organisatie.
In hoofdstuk 2 wordt de invloed van eigendom en control op agency kosten onderzocht. Als een
organisatie voor 100% door een eigenaar wordt beheerd en bestuurd, maakt hij beslissingen die direct
bijdragen aan de maximalisering van de opbrengsten (= de ideale situatie). Dit zal veranderen als er
kapitaal van buiten wordt aangetrokken. De meest ideale mix is als de marginale effecten van een
extra euro aan kosten gelijk is aan elke niet-geldelijk item en gelijk aan het marginale nut afgeleid
van een extra euro aan koopkracht. Op het moment dat er aandelen aan derden worden verkocht
treden er agency kosten op, omdat de belangen van de andere aandeelhouders anders zijn dan de
grootaandeelhouder. Dit komt omdat de kleine aandeelhouder maar een klein deel van de geldelijke
en niet-geldelijke beloningen en kosten ontvangt. Dit is zichtbaar in de prijs van een aandeel. Deze zal
lager zijn omdat de minderheidsbelangen minder hebben in te brengen en andere belangen hebben
bij de investering. Om geen bijzonderheden in de hand te werken zullen de acties van de manager
worden gemonitord en worden de kosten in kaart gebracht.