Samenvatting inleiding strafrecht
Lesweek 1
Stof:
- Hoofdstuk 1 en paragraaf 4.1 Elementair Materieel Strafrecht
- Paragraaf 8.5 Elementair Formeel Strafrecht
- Jurisprudentie: Onbehoorlijk gedrag (HR 02-04-1985, NJ 1985, 796) en Dreigbrief (HR 09-02-
1971, NJ 1972, 1)
Materiële strafrecht: bepaalt de inhoudelijke grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid → welk
gedrag strafbaar is.
Formele strafrecht: ziet op de procedureregels die gevolgd moeten worden om iemand aansprakelijk
te kunnen stellen.
Voorwaarden voor strafbaarheid: bestanddelen en elementen.
Bestanddelen: zijn opgenomen in de delictsomschrijving. Het zijn geschreven voorwaarden voor
strafbaarheid.
Elementen: zijn ongeschreven voorwaarden voor strafbaarheid. Er zijn twee elementen, te weten
wederrechtelijkheid en schuld (verwijtbaarheid).
Het vereiste van wederrechtelijkheid betekent dat het gedrag in strijd moet zijn met het recht. Een
gedraging is niet wederrechtelijk wanneer deze niet in strijd is met het recht.
Schuld: het feit kan niet aan de verdachte worden verweten.
Soms staan de woorden ‘wederrechtelijk’ (zie bijv. art. 350 Sr) en ‘schuld’ (zie bijv. art. 307 Sr) in de
delictsomschrijving. In dat geval zijn het geen ongeschreven, maar geschreven voorwaarden voor
strafbaarheid. Het zijn in dat geval dus bestanddelen. Deze zullen dus, net als alle andere
bestanddelen, in de tenlastelegging moeten worden opgenomen en worden bewezen. Lukt dat niet –
bijvoorbeeld door een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond - dan volgt een vrijspraak.
Wanneer kan er worden gesproken van een strafbaar feit?
1. Het moet gaan om een menselijke gedraging. Deze gedraging kan zowel bestaan uit handelen
of nalaten. Er moet wel een zekere mate van wil, die heeft geleid tot de gedraging, aanwezig
zijn.
2. Die past binnen een wettelijke delictsomschrijving. Legaliteitsbeginsel (artikel 1 Sr): wil een
gedraging een strafbaar feit op kunnen leveren, dan moet dat in een wettelijke strafbepaling
staan.
3. En aan de schuld van de verdachte is te verwijten.
Aan wederrechtelijkheid en schuld moet altijd aan worden voldaan om tot strafbaarheid te komen,
ook al staat dat niet in de delictsomschrijving.
Verschillende typen strafbare feiten: misdrijven en overtredingen.
Misdrijven: ernstige strafbare feiten. Opzet of schuld is vereist voor een misdrijf.
Overtredingen: minder ernstige strafbare feiten.
Medeplichtigheid of poging tot is bij een overtreding niet strafbaar, bij een misdrijf wel.
,Andere strafbare feiten:
- Commune delicten en delicten uit bijzondere wetgeving. Commune delicten staan in het Sr
en je hebt delicten die staan in bijzondere wetgeving, zoals WED, Opw en WWM.
- Krenkings- en gevaarzettingsdelicten. Bij een krenkingsdelict wordt daadwerkelijke krenking
van een rechtsgoed strafbaar gesteld, bijvoorbeeld mishandeling of diefstal. Bij
gevaarzettingsdelicten wordt het veroorzaken van gevaar strafbaar gesteld, bijvoorbeeld
rijden onder invloed.
- Formele en materiële delicten. Bij formele delicten is strafbaarheid van een bepaalde
handelingen (en dus niet het intreden van een gevolg) voldoende (meestal
gevaarzettingsdelicten). Bij materiële delicten staat wel het gevolg centraal en de gedraging
die daartoe heeft geleid (bij doodslag en oplichting, krenkingsdelicten dus).
- Kwaliteitsdelicten en algemene delicten. Algemene delicten kunnen door iedereen worden
gepleegd en bij kwaliteitsdelicten richten zich tot personen met bepaalde hoedanigheid,
bijvoorbeeld artikel 340 Sr, dat zich richt tot degene die in faillissement verkeert.
- Commissie- en omissiedelicten. Commissiedelicten zijn strafbare feiten die door handelen
worden begaan, zoals doodslag en omissiedelicten bestaat uit het niet verrichten van een
handeling, bijvoorbeeld het wegblijven als getuige of het niet-helpen van een persoon in
levensgevaar of het niet-doen van belastingaangifte.
Strafrechtelijk legaliteitsbeginsel: een bepaalde daad kan niet met terugwerkende kracht strafbaar
worden gemaakt. Alleen de wet bepaalt welk feit strafbaar is en welke straffen er kunnen worden
opgelegd. In het legaliteitsbeginsel betekent het tevens dat de wetgeving duidelijk geformuleerd
dient te zijn.
Artikel 1 Wetboek van Strafrecht en artikel 1 Wetboek van Strafvordering.
4 beginselen die voortvloeien uit artikel 1 Wetboek van Strafrecht (legaliteitsbeginsel):
- Lex scripta: het strafbaar handelen moet opgeschreven zijn in een wet (WIFZ en WIMZ).
- Verbod van terugwerkende kracht: iets is alleen strafbaar wat op het moment van
doen/handelen al strafbaar was gesteld. Als je vandaag een feit pleegt dat nog niet strafbaar
is, maar volgende week wel, mag je daar volgende week niet voor berecht worden.
- Lex certa: het strafbare handelen moet duidelijk genoeg worden omschreven. Het moet
duidelijk aangeven wat strafbaar is en wat niet. Een burger weet dan ook beter waar hij aan
toe is -> wat mag hij wel mag doen en wat mag hij niet mag doen. Heel specifiek omschrijven
is dus mogelijk, omdat er anders te veel wetten komen. Enige vaagheid is dus onvermijdbaar.
- Verbod van analogie: wetsbepalingen mogen niet te ruim worden uitgelegd. De rechter moet
de vaagheid kunnen uitleggen.
Soms is een rechtsregel ook voor een rechter onduidelijk, omdat hij voor meerdere uitleg vatbaar is.
De rechter zal in dat geval de regel moeten interpreteren alvorens een beslissing te nemen. Daartoe
bestaan verschillende interpretatiemethoden:
- De grammaticale interpretatie, waarbij de tekst in het wetsartikel goed wordt gelezen om te
bepalen wat er nu eigenlijk precies staat. Er wordt ook gekeken naar de betekenis van
woorden in het normale, alledaagse spraakgebruik.
- De wetshistorische interpretatie, waarbij men let op de ontstaansgeschiedenis van de wet.
Deze ontstaansgeschiedenis is na te gaan in wetshistorie, wetsgeschiedenis, parlementaire
geschiedenis, parlementaire stukken of kamerstukken.
- De systematische interpretatie, waarbij wordt gekeken naar het systeem en de structuur van
een wet of regelgeving. Een wet of regelgeving kan opgedeeld zijn in boeken, hoofdstukken,
titels, afdelingen, paragrafen en/of artikelen.
- De teleologische interpretatie, die uitgaat van het maatschappelijk doel dat de wetgever
heeft willen dienen met de betekenis van een woord of zinsdeel.
, - De anticiperende interpretatie, waarbij wordt vooruitgelopen op wetgeving die nog niet is
ingevoerd.
Rechtsmacht: het bereik dat de staat aan een strafwet heeft gegeven. In het geval van Nederland
gaat het hierbij om de bevoegdheid die de staat zichzelf geeft om de Nederlandse strafwet toe te
passen. Zonder rechtsmacht kan de Nederlandse rechter een verdachte niet veroordelen.
Er bestaan diverse beginselen op grond waarvan een staat rechtsmacht kan baseren:
- Territorialiteitsbeginsel (artikel 2 Sr): de Nederlandse staat heeft de bevoegdheid een
strafwet van toepassing te verklaren op feiten die op het Nederlandse grondgebied zijn
begaan.
- Beschermingsbeginsel (artikel 4 Sr): verklaart de Nederlandse strafwet van toepassing op
iedereen die zich buiten Nederland bevindt.
- Passief personaliteitsbeginsel (artikel 5 Sr): verklaart de Nederlandse strafwet van toepassing
op iedereen die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een
Nederlander.
- Actief personaliteitsbeginsel (artikel 7 Sr): verklaart de Nederlandse strafwet van toepassing
op Nederlanders die zich buiten Nederland schuldig maken aan een feit dat door de
Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land
waar het begaan is, straf is gesteld. Dus: een staat kan zijn eigen onderdanen vervolgen, ook
als zij strafbare feiten plegen in andere staten, op voorwaarde dat het feit ook in dat land
strafbaar is.
- Universaliteitsbeginsel (artikel 6 Sr): personen die een misdrijf hebben begaan (voor zover
een bij algemene maatregel van bestuur, aangewezen verdrag of besluit van een
volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht) die
verder geen enkele band met een staat hebben toch door die staat vervolgd worden. Het
gaat daarbij om misdrijven die door de internationale gemeenschap als buitengewoon
ernstig beschouwd worden.
- Artikel 8b Sr: wanneer een terroristische verdachte niet kan worden uitgeleverd, kan
Nederland hem zelf vervolgen.
- Artikel 8c Sr: vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf.
Ne bis in idem: verbiedt een tweede vervolging voor een feit waarover reeds onherroepelijk door een
rechter is beslist. Niet twee keer vervolgen voor hetzelfde feit dus. Vastgelegd in artikel 68 Sr.
De vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr moet artikel 313 Sv worden
toegepast.
Hetzelfde feit mag niet wezenlijk uiteenlopen, er moet sprake zijn van verwantschap tussen de
delictsomschrijvingen.