Politieke Filosofie en Openbaar Bestuur
Samenvatting Anne van der Kolk
Politieke filosofie en opbenbaar bestuur als vak:
Stelt grote vragen zoals:
- Wat is de goede samenleving? Wat is de rol van de overheid? Van welke opvatting gaat
onze overheid uit?
- Wat is het ‘goede’ leven? In een land: Omliggende landen, grootmachten, eigenstaatsbestel?
- Wat is goed beleid, wat is goed bestuur? Wat is good governance?
- Wat is rechtvaardigheid? Wat is een rechtvaardige staat?
- Hoe te handelen? ethiek
Ander vak dan anders, want gaat uit van oude teksten ipv recente boeken. Deze teksten hebben
een groot gezag omdat ze nog steeds van invloed zijn op het hedendaags denken.
Doel van het vak: kennis en algemene ontwikkeling vergroten, inzicht geven in literatuur en
theorie, openen nieuwe denkwereld.
Week 1 Plato
Plato leefde inde 5e eeuw v.c. in Athene, Griekenland. We beginnen bij Plato omdat hij de eerste
vragen over politieke filosofie stelde en daarmee de agenda zette voor het denken over de staat,
de politiek en het bestuur. Hij was geboren in een klassenmaatschappij als zoon van een
aristocraat, wat betekende dat hij al jong voorbestemd was om de politiek in te gaan. Maar er
waren twee dingen die dat voorkwamen:
- Athene was in oorlog met Sparta (Peloponesische oorlog). Dit creëerde een instabiele
politieke situatie en staatsvormen volgden elkaar snel op. Plato, en andere regeringen,
kon daardoor geen stabiele politieke positie krijgen. Plato was hierom voorstander van
een stabiele en stevige regering met filosofen aan de macht, omdat dit rust zou creëren in
de staat.
“De menselijke ellende zal niet ophouden voordat de waarlijk filosofisch
ingestelden aan de macht komen, of dat zij die aan de macht zijn in de
stadstaten zich – miraculeuzerwijze – serieus gaan toeleggen op de
filosofie.” kern van Plato, uit zijn 7e brief.
Waarom filosofen? onder invloed van socrates
- Plato werd een leerling van Socrates. Socrates was een filosoof die tegelijkertijd met hem
leefde en veel invloed op zijn denken had. In die tijd waren er veel sofisten
(rondreizende wijsheidsleraars) die hun kennis wel wilde delen met leerlingen, maar
leerlingen moesten daarvoor wel betalen. Socrates was anders: hij was deugdzaam,
dapper, rechtvaardig en wijs, en vroeg geen geld voor zijn kennis. Socrates was ook arm
en had geen pretentie: “ik weet alleen dat ik niets weet”. (Aporie: Beseffen dat je het niet
weet, verlegenheid. Alleen dan ben je vatbaar voor ‘ware kennis’) Socrates probeerde
wijsheid te creëren door vragen te stellen, hij gaf nooit antwoorden. Hij werd hierdoor
door velen als irritant en subversief gezien, als iemand die de gevestigde kennis omver
probeerde te werpen. Uiteindelijk werd hij gezien als gevaar voor de samenleving, omdat
hij overal (dus ook bij de regering of godsdienst) vragen over stelde. Hij werd
uiteindelijk door de rechtbank tot de gifbeker veroordeeld vanwege goddeloosheid
(asebeia) en het corrumperen van de jeugd.
Dit was de kern van zijn invloed op Plato. Plato vroeg zich namelijk af hoe een
deugdzaam mens als Socrates tot de dood veroordeeld kon worden. Hij dacht dat het
1
, kwam omdat er iets mis was met de stadstaat en de democratie. Hierdoor is Plato ook
kritisch en negatief over democratie.
Na de dood van Socrates werd Plato de belangrijkste filosoof binnen socrates’ volgers. Hij begon
boeken te schrijven en een daarvan was Politeia. Zijn boeken waren geschreven volgens de
methode van de dialectiek: dialogen waarbij argumenten voor en tegen een bepaalde stelling
gewisseld worden (Q&A) om zo tot dieper inzicht te komen (volgt uit socrates’ aporie).
Politeia gaat over het staatsbestel en welke vorm hiervoor het beste is. De vraag die hierin
centraal staat is wat is rechtvaardigheid?.
Boek 1 van de politeia is een dialoog tussen Socrates en een paar andere mannen. Socrates stelt
aan hun de vraag wat rechtvaardigheid is. Het debat vind plaats tussen Godsdienst (pireus) en
politiek (Athene).
- Cephalus is een oude, rijke, godsdienstige man. Zijn antwoord is rechtvaardig zijn is
betrouwbaar zijn en je beloften nakomen. Waarop socrates de vraag steld of je ook je
beloften moet nakomen als je weet dat je daar anderen mee schaadt. Hierop zegt
cephalus dat hij te oud is om erover na te denken.
- Daarna komen er een aantal jonge mannen, waarvan de vatbaarheid voor filosofie groter
is. Ze hebben Eros: begeerte naar wijsheid
o Polemarchus: hij zegt dat rechtvaardigheid je vijanden schaden en je vrienden
weldoen is. Maar socrates vraagt zich dan af hoe je kunt weten wie je vriend en
wie je vijand is, wat als je geen vrienden en/of vijanden hebt, en wat als je zelf als
vijand gezien wordt?
o Trasimachus was een sofist die zich verzet tegen de vragen van socrates. Hij stelt
dat rechtvaardigheid wordt bepaald door de sterksten en dat onrechtvaardigheid
kan lonen. Hij maakt hierbij dus een onderscheid tussen de conventionele moraal
(bepaald door machthebbers/conventie) en de natuurlijke moraal (datgene wat
intrinsiek goed is). Hij stelt dus ook dat geluk niet gelijk staat aan
rechtvaardigheid, wan als je onrechtvaardig bent kan je daar ook gelukkig van
worden, als je niet gepakt wordt. (Deze opvatting wordt gevolgd door Hobbes en
Marx). Socrates weerlegd dit door te stellen dat onrechtvaardigheid voorkomt uit
onwetendheid, wat een zwak argument is.
o Glaucon en Adeimantus. Glaucon stelt dat rechtvaardigheid een mix is van natuur
en conventie. Hij vraagt zich af of rechtvaardigheid wenselijk is, als je hiervoor
niet beloont wordt? Hij stelt dat ieder mens van nature de drang heeft om
onrechtvaardig te zijn als er geen consequenties aan zitten. Hij stelt dat er geen
verband zit tussen rechtvaardigheid en geluk, en juist dat je gelukkig wordt als je
onrechhtvaardig bent. (beeldspraak: Ring van Gyges, die je onzichtbaar maakt,
waardoor je alles ongestraft kan doen. Is het dan erg om dit te doen?)
De vraag die de rest van het boek bepaald is: is het wenselijk om rechtvaardig te zijn als
onrechtvaardigheid loont en rechvaardigheid niet? Socrates (Plato) stelt dat er wel een verband
is tussen rechtvaardigheid en geluk (contra-intuïtief). Hierbij is de balans tussen rede, wil en
begeerte belangrijk. Rechtvaardigheid zit in je ziel, maar dit is moeilijk te bereiken. Daarom gaan
we eerst kijken naar de staat, want als we weten wat rechtvaardigheid is in een staat dan weet je
ook gelijk wat rechtvaardig is in een individu. Dus eerst de staat, dan de ziel. Daarbij stelt hij dat
het karakter van de staat afhangt van het karakter van zijn regeerders. Er zijn drie groepen
(klassen) mensen in een ideale staat:
- De wachters zijn de regeerders. Ze zijn deugdzame mensen die moreel gezien de beste
zijn (aristocratie), maar ze zijn fysiek niet sterk en hebben dus helpers nodig
2