KENNISTOETS BLOK B
Samenvatting voor de kennistoets
blok B – AFPF niet inbegrepen
[Cursustitel]
KENNISTOETS BLOK B
SAMMENVATTING
Schooljaar 2021/2022
,Inhoud
CGO -Casus 1 Sonja de Bruin ...............................................................................................................2
CGO CASUS 2 - GEZIN PEEK .................................................................................................................4
Casus 3 & 4 – Meneer Vergeer & Rabia ...............................................................................................7
CGO Casus 4 – Alaa ........................................................................................................................... 10
CGO Casus 5 - Johan ......................................................................................................................... 12
CGO Casus 6 – Echtpaar Blans ........................................................................................................... 14
CGO Casus 7 – Mevrouw Van Steenbruggen ..................................................................................... 16
CGO Casus 8 – Meneer Jacobse & Mevrouw van Es ........................................................................... 22
VTV casus 2 ....................................................................................................................................... 27
VTV Casus 3 ...................................................................................................................................... 28
......................................................................................................................................................... 30
......................................................................................................................................................... 30
......................................................................................................................................................... 31
VTV Casus 4 ...................................................................................................................................... 31
VTV Casus 5 ...................................................................................................................................... 33
OO-B: Sociologie – Casus 3 ................................................................................................................ 36
OO-B: Psychologie & Sociologie – Casus 4 ......................................................................................... 37
OO-B: Stigmatisering......................................................................................................................... 39
OO-B: Informele zorg – casus 6 ......................................................................................................... 40
OO-B: Voeding en Diabetes mellitus – casus 7 ................................................................................... 41
OO-B: Ethiek – Casus 8 ...................................................................................................................... 43
OO-C: Onderzoekend vermorgen ...................................................................................................... 44
1
,CGO -Casus 1 Sonja de Bruin
Student kan globaal de ontwikkeling van de verpleegkundige professionaliteit benoemen.
Student kan de inhoud van de rollen en verantwoordelijkheden van de (wijk) verpleegkundige van
de 21ste eeuw benoemen.
Student kan benoemen welke niveaus binnen de verpleegkunde bestaan en wat hun onderscheid
is.
Student start met het vormen van een eigen visie op het beroep van (wijk)verpleegkundige.
Student kan de begrippen zelfmanagement en Shared Decision Making uitleggen. De student kan
benoemen wat het verschil is tussen zelfredzaamheid, zelfmanagement en eigen regie.
Shared decision making: een proces is waarbij zorgverleners en zorgvragers samen werken om
duidelijkheid te krijgen over de behandeling, het omgaan met de ziekte en de zelfmanagement
doelstellingen, waarbij ze informatie delen over behandelmogelijkheden en voorkeuren van de
zorgvrager over wenselijke uitkomsten, met als doel het bereiken van wederzijdse overeenstemming
over de te gevolgen weg
• Choice talk
• Option talk
• Decision talk
Zelfredzaamheid: is het vermogen van iemand om voor zichzelf te zorgen. Men kan
eigen problemen oplossen en gaat zelfstandig door het leven, ofwel weet zichzelf te
redden. Zelfredzaamheid houdt in dat mensen zich tijdens het dagelijks leven kunnen
redden
Zelfmanagement: Zorgverleners richten zich op het ondersteunen van het zelfmanagement van
mensen met chronische gezondheidsproblemen (zorgvragers). Daarbij is het doel hun dagelijks
functioneren, kwaliteit van leven en welzijn te behouden of verbeteren. Zelfmanagement van
zorgvragers gaat vooral over 'zelf bepalen', niet alleen over 'zelf doen'. Zorgverleners stemmen hun
ondersteuning af met zorgvragers, familie en de omgeving.
Definitie: Zelfmanagement is het zodanig omgaan met de chronische aandoening (verschijnselen
(symptomen), behandeling, lichamelijke, emotionele (psychische) en sociale gevolgen en bijbehorende
aanpassingen in leefstijl) dat de aandoening optimaal wordt ingepast in het leven.
Eigen regie: Een belangrijk onderdeel van zelfmanagement is eigen regie, ofwel zelfregie. Eigen regie
gaat om het zelf beslissen over je leven en zorg en ondersteuning daarbij. Centraal staat: wat wil ik?
Eigen regie is het vermogen om je eigen leven en noodzakelijke ondersteuning te regelen en het
praktische vermogen om jezelf te redden in lichamelijk, sociaal en emotioneel opzicht.
Eigen regie gaat om de volgende vier aspecten:
1. Uitgaan van het positieve: wat kan ik wel als cliënt, waar ligt mijn kracht?
2. De cliënt versterken door inzicht in zijn eigen drijfveren en situatie: op welke gebieden
gaat het goed, op welke gebieden gaat het niet zo goed, wat wil ik nog of weer graag kunnen
doen?
3. De zeggenschap over ondersteuning en hulp zoveel mogelijk bij de cliënt laten: wat wil
ik met mijn leven, waar wil ik aan werken, welke hulp heb ik daarbij nodig en hoe wil ik dat die
hulp eruit ziet?
4. Het versterken en inschakelen van informele en sociale netwerken.
2
,Conclusie: Zelfredzaamheid legt de nadruk op zelfstandig functioneren en zelf doen. Zelfmanagement
legt de nadruk op zelf bepalen en kwaliteit van leven.
Student kan de NIC/NOC app toepassen bij het maken van een verpleegplan.
5A model – basis houding / competenties voor zelfmanagement
3
,CGO CASUS 2 - GEZIN PEEK
De student kan benoemen wat de kenmerken zijn van verpleegkundige observatie.
Verpleegkundige observatie = observeren is het waarnemen van gedragingen en kenmerken van een
of meerdere personen met een doel.
Het heeft een aantal kenmerken → Doelgerichtheid, planmatigheid en objectiviteit.
- Doelgerichtheid
Het doel is altijd gekoppeld aan de functionele samenwerkingsrelatie tussen de patient en de
verpleegkundige. Ze streven vaak hetzelfde doel na.
- Planmatigheid
Een goede observatie is gepland. Het is van belang dat de patient weet dat hij geobserveerd
wordt. De verpleegkundige hoort te realiseren welke verschijnselen en symptomen bij een
ziektebeeld passen, zodat er goed geobserveerd kan worden.
- Objectiviteit
Een goede observatie is objectief. Onderscheid maken en veranderingen signaleren is van
groot belang voor verplegen.
De student kan informatie uit diverse bronnen in de verschillende fasen van het verpleegkundig
proces verzamelen en combineren.
Stappen verpleegkundig proces:
Stap 1: verzamelen van gegevens
Stap 2: vaststellen van verpleegkundige diagnoses
Stap 3: formuleren van de beoogde resultaten
Stap 4: vaststellen en uitvoeren van de benodigde interventies
Stap 5: evaluatie van de situatie van de patiënt en de beoogde resultaten
De student kan belangrijke zorgaspecten van zuigelingen benoemen.
• Mictie: Hoeveelheid, kleur en geur van de urine is belangrijk
• Defecatie: Borstvoeding luiers meestal vaker dan flesvoeding luiers
• Slapen: Eerste maanden: slaapt ongeveer 16 uur gelijkmatig verdeeld over
24 uur Na 4 maanden: slaapt meestal ’s nachts door en overdag in 3 periodes
Op eenjarige leeftijd: slaapt ongeveer 13 uur met 2 korte slaapjes overdag
• Huilen betekent honger, vieze luier of aandacht (3 uur p/d bij jonge
zuigeling)
• Krijgt eerste tanden na 5 maanden
• Grote fontanel sluit na 1 à 2 jaar. Kleine na 6 weken
Neonatale periode = tot het moment dat het kind kan praten. 18 maanden tot 2 jaar.
- Gevoelige periode
Organisme is gevoelig voor specifieke dingen. Taal is bijvoorbeeld erg makkelijk aan te leren.
Genetic leash = erfelijke factoren leggen een beperking aan ontwikkeling.
Contactsteun = stimulatie en steun die verkregen wordt door de fysieke aanraking van de ouder.
Inprenting = primitieve vorm van leren waarbij sommige baby’s zich hechten aan het eerste
bewegende object dat ze zien.
De student kan enkele richtlijnen uit de JGZ vinden en toepassen.
4
, De student kan een inschatting maken van het functioneren van een gezin (op
micro/meso/macroniveau).
Om zinvolle uitspraken te kunnen doen over de invloed van risicofactoren en beschermende factoren,
moet onderscheid worden gemaakt tussen factoren op micro-, meso- en macroniveau.
Op het microniveau gaat het om ouder-, kind- en gezinsfactoren. Eigenschappen van de ouder(s), het
kind en het gezinssysteem (opvoeding en gezinsinteracties) staan hier centraal.
Op het mesoniveau worden sociale factoren, gezins- en buurtfactoren onderscheiden. Hierbij kan
worden gedacht aan het sociale netwerk, sociale bindingen (bijvoorbeeld de school) en de kwaliteit
van de buurt (sociale buurtcohesie). In het algemeen kunnen deze factoren als steunend beschouwd
worden.
Op het macroniveau ten slotte bevinden zich de maatschappelijke achtergrondfactoren. De culturele
achtergrond en sociaaleconomische positie (opleiding, werk, inkomen enz.) spelen hier een rol. Het
gaat hier dus om maatschappelijke en culturele condities die het gezinsleven bepalen. Sociale steun is
hierbij een belangrijke beschermende factor. Sociale en maatschappelijke omgevingsfactoren hebben
een sterke invloed op condities waarbinnen de opvoeding plaatsvindt. + afbeelding macro-meso
De student kent de verschillende soorten hechting en de student onderkent het belang van veilige
hechting. kan bevorderende en belemmerende factoren van veilige hechting noemen.
Hechting = langdurige sociaal-emotionele relatie tussen het kind en de ouders.
Belangrijk! Want het legt de basis neer voor andere hechte relaties in iemands leven.
Angstig ambivalent gehecht
Klampt vast aan ouders, het kind wordt niet blij als ouders terug zijn.
Angstig vermijdend gehecht
Het kind zoekt ouders niet op. Als ouders weg gaan laat het kind dit niet merken, ook niet als ze weer
terug komen.
Gedesoriënteerd gehecht
Onvoorspelbaar heftig gedrag. Het kind is bijna ontroostbaar en klampen zich aan ouders vast. Ze zijn
vaak boos en teleurgesteld.
Veilige hechting
Er is evenwicht tussen het zelfstandig bezig zijn van een kind en het contact zoeken met de ouders.
5 factoren die van invloed kunnen zijn op hechting:
1. Het kind zelf – autisme, beperking
2. De zwangerschap – ongewild
3. De ouders – verslaving, geweld
4. De omgeving – SES, dakloos, schulden
5. Trauma’s – oorlog, verlies
Individuele preventie = Wordt aangeboden aan een hulpvrager met een individueel risico om dit te
voorkomen en te behandelen.
Collectieve preventie = Wordt aangeboden aan groepen in de bevolking of aan de bevolking als geheel
bij een gezondheidsrisico met een gemeenschappelijk karakter.
5