Hoorcollege 1 / K&T 1 Introductie op beleid
Beleid is een actie (of non-actie) die uitgevoerd wordt door de overheid met betrekking op een
bepaald onderwerp in de maatschappij.
Laswell beschrijft politiek als “wie krijgt wat, wanneer en hoe”. Wanneer sociologen kijken naar
bepaalde beleidsstukken, dan kunnen er vragen gesteld worden over wat, wanneer en hoe.
(Bijvoorbeeld: waarom is de pensioenleeftijd in Turkije 58, en in Nederland 68, dit is een wanneer
vraag).
Beleidsoutputs en -effecten focussen op twee fundamentele delen: beleidsvariatie en
beleidsverandering. Beleidsvariatie: verschillen van beleid in verschillende sectors en landen.
Beleidsverandering: stabiliteit en verandering van beleid.
In de politieke wetenschap wordt er gesproken over polity, politics en policy.
Polity: instituties (zoals wetten) binnen een politiek systeem die dat systeem karakteriseren.
Politics: politieke processen (zoals de gemaakte keuzes in de Tweede Kamer).
Policy: outputs van een politiek systeem: de keuzes, metingen, programma’s, strategieën enzovoort.
Wanneer policy/beleid uitgevoerd wordt, wordt het beïnvloedt door polity en politics, en deze
worden ook weer beïnvloedt door de uitgevoerde policy. Dus, wanneer er gekeken wordt naar policy
moet er ook gekeken worden naar de polity en de politics.
Beleid is eigenlijk een poging van de overheid om gedrag te beïnvloeden, om sociale problemen op
te lossen, om de bevolking te beheersen en om de bestaande maatschappelijke orde te behouden.
Kenmerken van beleid zijn:
- Bewuste beslissing;
- Om te handelen of niets te doen;
- Keten van keuzes en handelingen;
- Door de overheid (of een of meerdere overheidsorganen).
Daarbij is beleid eigenlijk altijd sociaal beleid: het gaat altijd over het beïnvloeden van gedrag.
Beleid kan in vier manieren opgedeeld worden:
- Sectorspecifieke maatregelen (bijv. energiebeleid)
- Subfieldspecifieke maatregelen (bijv. vernieuwd energiebeleid)
- Specifieke onderwerpen in de subfields (bijv. energietarieven)
- Gereguleerde instrumenten gerelateerd aan het onderwerp (bijv. mate van energietarieven).
Er zijn verschillende aanpakken die analyseren hoe beleid zich ontwikkelt/hoort te ontwikkelen.
Rationele aanpak: beleid is er om problemen op te lossen. De rationele aanpak probeert niet het
beleidsproces te verklaren, maar ze willen een concept geven over hoe beleid het beste
georganiseerd/ontwikkeld kan worden om beleidsproblemen zo optimaal mogelijk op te lossen.
De vraag hoe beleid het beste ontwikkeld kan worden komt terug in Laswell’s theorie: hij zegt dat
beleidsprocessen volgens verschillende stappen logisch moeten verlopen: intelligence (het
verzamelen en verwerken van alle relevante kennis en informatie), promotion (het identificeren en
supporten van alternatieven), prescription (het maken van een bindende keuze), invocation (het
uitvoeren van beleid), termination (het intrekken van beleid) en appraisal (het evalueren van
beleidseffecten).
1
,Incrementele aanpak: beleid wordt niet altijd vanuit een rationeel proces gedaan, beleid is een
proces die beïnvloed wordt door allemaal verschillende beleidsmakers met verschillende informatie
en ideeën. Deze verschillende beleidsmakers moeten compromissen sluiten met elkaar, waardoor
sommige beleidsmakers hun ideeën minder controversieel maken, dit proces van partisan mutual
adjustment zorgt voor een incrementele uitkomst. (Incrementeel betekent dat allemaal kleine
dingen samen een groot ding worden). De incrementele aanpak zegt dus dat beleidsmakers hun
keuzes beïnvloed worden door beperkte informatie en de context waarin zij zitten. De incrementele
aanpak spreekt over bounded rationality: dat individuele keuzes tot een limiet aan rationaliteit
komen. Bounded rationality zorgt ervoor dat beleidsmakers hun rationaliteit gebruiken op
versimpelde ideeën omdat zij zich moeten aansluiten aan de andere beleidsmakers, waardoor een
optimale oplossing voor een probleem vaak niet gevonden wordt.
Garbage can model: stelt dat beleidsmakers zelf al in het “afval rondploeteren” om oplossingen te
vinden voor een probleem voordat het beleidsproces al plaatsvindt. Dit zorgt ervoor dat
beleidsmakers allemaal al individuele ideeën hebben die het beleidsproces beïnvloeden. Deze
aanpak zegt dat beleidskeuzes geen geordend proces volgen van probleem naar oplossing, maar dat
de keuzes uitkomsten zijn van verschillende gebeurtenissen, zoals problemen, oplossingen,
participanten en keuzemogelijkheden. Deze ideeën kunnen zonder enige kennis over het probleem al
gevormd worden, dit beïnvloedt dan ook weer de effectiviteit van de keuzes.
Een beleidsproces kan met de beleidscyclus uitgelegd worden:
1. Probleem definiëren en agendering
2. Beleidsformulering
3. Besluitvorming
4. Implementatie
5. Evaluatie
Het heet een beleidscyclus omdat het voortdurend doorloopt: wanneer stap 4 is geweest kan het
weer doorlopen naar stap 1 enzovoort. De beleidscyclus volgt de rationele aanpak op beleid. De
beleidscyclus krijgt kritiek omdat het in de realiteit zo is dat de verschillende stappen overlappen met
elkaar. Ondanks deze kritiek wordt de beleidscyclus vaak gebruikt om beleid te
beschrijven/structureren.
Instituties: Formele en informele regels die de maatschappij handhaven en die het gedrag van
mensen reguleren. Bijvoorbeeld dingen die in de wet staan, maar ook informele regels zoals elkaar
een hand geven. Instituties worden ook wel de spelregels van de samenleving genoemd.
Formele instituties: juridisch vastgelegd, deze worden gehandhaafd door autoriteiten via sancties
zoals boetes. Ook hoe het parlement er bijvoorbeeld uit ziet in een land is een formele institutie.
Informele instituties: normen, tradities en routines. Ze zijn ongeschreven en ze worden gehandhaafd
door andere leden van een groep (bijv. door sociale controle). Een voorbeeld is de tien geboden van
het Christendom of de norm dat je de deur openhoudt voor iemand.
Instituten: organisatie organen die voor een bepaald doel zijn opgericht met maatschappelijke
doeleinden, zoals een onderwijs- of onderzoeksinstitutie. Instituten zijn anders dan organisaties:
organisaties zijn namelijk bedrijven die gericht zijn op winst, instituten hebben geen doel om winst te
maken.
Er zijn drie ontwikkelingen die beleid wereldwijd beïnvloed hebben:
- Budgettaire beperkingen van landen zoals crisissen
- Economische globalisatie
- Digitalisering
2
,Science of muddling through: type van incrementeel beleid. Heel langzaam vooruitkomen in beleid.
Hoorcollege 2 / K&T Hoofdstuk 4 Theoretische perspectieven tot beleid
Beleid is een complex proces, om dit proces te kunnen uitleggen zijn er verschillende theoretische
perspectieven. De volgende drie perspectieven leggen alle drie een nadruk op een ander aspect die
volgens dat perspectief invloed heeft op beleid.
Structure based models = sociaaleconomische omstandigheden
Institution based models = voorkeuren en opvattingen instituties
Interest based models = belangen van individuele actoren.
Structure-based models
Structure based-models focussen op sociaaleconomische omstandigheden in de maatschappij waar
beleidsmakers beleid over kunnen maken. Structure based-models leggen de nadruk op het
macroniveau (bijvoorbeeld: waarom zorgt vergrijzing voor een bepaalde verandering in beleid?).
Structure based models focussen dus puur op het macroniveau, en je kijkt naar patronen in de
samenleving. Een sterkte van structure-based models is dat het een helder beeld kan geven voor
beleid (er kan gewoon gekeken worden naar nationale cijfers) en het heeft een functioneel
perspectief op overheidsbeleid. Onder structure-based models valt het cleavage approach en de
varieties of capitalism approach.
De cleavage approach/tegenstellingen benadering stelt dat bestaande sociaaleconomische
problemen in de maatschappij ervoor zorgen dat beleid wordt gemaakt, wat er vervolgens voor zorgt
dat er tegenstellingen (cleavages) ontstaan tussen groepen in de maatschappij, die verschillende
ideeën hebben over deze problemen en hoe deze opgelost moeten worden. Deze cleavages komen
vervolgens terug in de politiek/beleid, omdat politieke partijen ideeën vanuit een bepaalde cleavage
meenemen in hun programma.
Er zijn vier traditionele tegenstellingen, ingedeeld in de tijd waarin ze opkwamen/relevant waren:
Historische natievorming:
- Centrum – periferie
- Seculier – religieus
Historische industrialisering:
- Platteland – stad
- Werkgevers – werknemers
Laat-moderne ideologische ontwikkelingen:
- Materialisten – post-materialisten
- Open samenleving – gesloten samenleving
De cleavage benadering stelt dus bijvoorbeeld dat politieke partijen gevormd/beïnvloed worden door
de tegenstellingen in de maatschappij. Een populistisch-rechtse partij is bijvoorbeeld voorstander van
een gesloten samenleving, waarbij immigranten niet meer kunnen instromen. Een christelijke partij is
bijvoorbeeld voorstander van de religieuze cleavage.
De Varieties of Capitalism (VoC) approach focust op hoe economische processen beleid
beïnvloeden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten markt economieën, de soort
economie heeft invloed op het beleid van dat land. In de liberale markt economie (LME) is er een
vrije markt. In een gecoördineerde markt economie (CME) wordt de markt meer gecontroleerd en
zijn er bijvoorbeeld trade unions om beroepen te professionaliseren.
Institution based-models
3
, Institution based-models focussen op hoe instituties beleid kunnen beïnvloeden, en de voorkeuren
en opvattingen daarbij. Hierbij zijn instituties de “formele en informele regels die ons gedrag
reguleren, oftewel de spelregels van de samenleving”. Klassieke institution based-models redeneren
vanuit de formele-legale aanpak, die de focus legt op de rol van gouvernementele organisaties. Deze
klassieke vorm heeft een onafhankelijke variabele (de wetten en procedures) en een afhankelijke
variabele (functies van de staat en het beleid zelf). Onder institution based-models vallen
verschillende vormen van institutionalisme.
Klassiek institutionalisme stelt dat het functioneren van de staat niet alleen afhangt van sociale en
economische factoren, maar ook van de politieke instituties en hoe deze in elkaar zitten. Klassiek
institutionalisme zou dus stellen dat een land zoals Nederland (met een coalitie in de regering) een
ander soort beleid zal hebben dan Switzerland (die één partij in de regering heeft). Klassiek
institutionalisme spreekt over instituties in strikt formele termen, zoals wetten.
Bij klassiek institutionalisme kan beleid dus verklaard worden door puur naar de politieke instituties
van een land te kijken, zoals de wetten of de manier waarop de regering is vormgegeven.
Er is kritiek op het klassieke institutionalisme, namelijk dat beleid kan veranderen zelfs wanneer
politieke instituties (zoals de regering) hetzelfde blijven (dit is in de realiteit vaak het geval).
Daarnaast is er geen oog voor directe keuzes van politici, er is dus een soort black box. Daarom is er
een nieuw perspectief op institutionalisme waar meer ingezoomd wordt op de actoren binnen het
beleid. Klassiek institutionalisme spreekt puur over politieke/formele instituties, de volgende twee
soorten van institutionalisme spreken ook over informele instituties.
Nieuw institutionalisme: drie soorten.
- Sociologisch institutionalisme: instituties geven mensen bepaalde ideeën die hun gedrag
beïnvloeden. Centraal in dit perspectief is dat gedrag dichtbij interpretatie staat, wat
gekoppeld kan worden aan sociaal constructivisme. Sociologisch institutionalisme spreekt
over instituties in brede termen en stelt dat zij mensen hun percepties beïnvloeden, welke
dan ook weer hun gedrag beïnvloeden. Logic of appropriateness: de interpretatie van
actoren wordt vooral gestuurd door gewoontes, zij maken keuzes gebaseerd op wat zij
vanuit deze gewoontes passend vinden. Een beleidsmaker kan dus keuzes maken gebaseerd
op wat hij passend vindt vanuit zijn gewoontes, dit beïnvloedt het beleid.
Sociologisch institutionalisme spreekt over isomorfisme: landen gaan in hun beleid op elkaar
lijken omdat ze met dezelfde onderwerpen bezig zijn, ze gaan de effectieve manieren van
elkaar overnemen (bijvoorbeeld bij coronamaatregelen). Mechanismen voor isomorfisme zijn
dwang en mimese normen en waarden. (Deze is voor de toets belangrijker dan historisch
institutionalisme). Sociologisch institutionalisme kijkt dus eigenlijk naar hoe informele
instituties een invloed hebben op beleid.
- Historisch institutionalisme: voorheen gemaakte beleidskeuzes beïnvloeden de huidige
beleidsopties. Keuzes kunnen alleen begrepen worden door te kijken naar (lange)
geschiedenis. Padafhankelijkheid: keuzes uit het verleden beïnvloeden keuzes in het heden.
Er is ook een soort tegenovergesteld idee binnen historisch institutionalisme, namelijk lock-
in: keuzes uit het verleden beperken keuzemogelijkheden in het heden. Historisch
institutionalisme staat dichterbij klassiek institutionalisme dan sociologisch institutionalisme:
maar met oog voor keuzebeperkingen van actoren vanwege historische keuzes.
(Er is een derde vorm van institutionalisme, namelijk rationele keuze institutionalisme, deze past
echter niet bij institution based models maar bij interest-based models, deze wordt dan ook later
behandeld).
Interest-based models
Interest-based models leggen de nadruk op individuele actoren in het beleid (zoals beleidsmakers of
interest groups) en hun beleidsvoorkeuren/belangen. De aanname is hier dat actoren hun
eigenbelang volgen en dat zij winst willen behalen, ze handelen daardoor strategisch en rationeel.
Eerst wordt het concept van rationaliteit besproken. Er kan hier gesproken worden over complete
4