Ontwikkelingspsychologie & Orthopedagogiek – K2
Hoofdstuk 1: Wat is opvoeding?
1.1: Opvoeding en pedagogiek
Eigenlijk wordt de mens te vroeg geboren, de grootste hoeveelheid hersenweefsel
ontwikkelt zich pas na de geboorte. Opvoeding neemt dus als omgeving een deel over van
de baarmoeder, waardoor de hersenen zich ook vormen naar het opvoedingsklimaat; co-
evolutie. Het is handig voor bewust (corticaal) manipuleren, waardoor de mens andere
patronen kan aanleren zoals breakdance of ballet. Een kind is erg afhankelijk en dus een
‘animal educandum’: een dier dat opgevoed dient te worden. Het gaat hier vooral om de
opvoeding als mens, de humanisatie. Er bestaat tussen de opvoeder en het kind eerst een
asymmetrische relatie, die na ongeveer 20 jaar veranderd in een symmetrische
relatie. Subsysteem betekent dat er twee fronten tegenover elkaar staan, zoals ouder vs
kind. Als volwassene wordt je in de staat geacht de verantwoordelijkheid voor je daden en
beslissingen te dragen; zelfverantwoordelijke zelfbepaling.
-1.1.1: Autonomie
Het gaat ook om persoonlijkheidsontwikkeling; uitgroeien naar een uniek individu. De
motivatie van het kind om een bepaald beroep te gaan doen moet centraal staan. De
opvoeders kunnen ook erg van elkaar verschillen:
-De conservatieve materialisten: Behulpzaamheid staat hoog, sturen vooral aan op goede
banen en goede inkomsten voor hun kinderen.
-De doeners: Primaire deugden staan centraal, willen dat hun kinderen goed presteren en
zich weten te handhaven in de maatschappij.
-De sociale idealisten: Sturen aan op ontwikkelen van sociale eigenschappen, goede
communicatie en verantwoordelijkheid.
-Onopvallende conservisten: Sturen aan op eerlijkheid en bevordering van gezondheid.
-Gematigde hedonisten: Levensvreugde staat centraal, samen met optimisme, humor en
tolerantie.
-1.1.2: Een stukje geschiedenis
Er waren veel sprake van een collectieve opvoeding, waarbij de kinderen werden ingezet in
de arbeid. Na de industriële revolutie veranderde dit en kostten kinderen alleen geld.
Hierna werd de opvoedingsvisie meer materialistisch en kapitalistisch. In de 20 e eeuw werd
de opvoeding vooral autoritair, streng en dominant. Als reactie hierop kwamen de
reformpedagogen en werd het ontwikkelen van een individu belangrijk. Deze keuzevrijheid
kan opvoeders ook onzeker maken; wankel paedagogik (Zeltner). Er wordt tegenwoordig
wel gepraat over opvoedingsproblemen, ook door programma’s zoals supernanny. De
daaruit voortvloeiende ondersteuning behelst vooral effective parenting, dat ongeveer
gelijk staat aan het conditioneren of het africhten van kinderen; gewenst gedrag aanleren,
ongewenst gedrag afleren.
-1.1.3: Pedagogische programma’s
Er zijn verschillende pedagogische programma’s;
1. STEP-programma; hierbij worden concrete rollenspelen geoefend. Gelijkwaardigheid
tussen de ouder en het kind en hun behoefte aan verbondenheid staan hier centraal.
2. SESK-programma: hecht veel waarde aan de rechten van het kind, met name
opvoeding zonder geweld. Tijdens bijeenkomsten worden conflictsituaties in groepen
geanalyseerd en worden oplossingen gezocht op basis van de theorie en de ervaringen van
de groepsleden.
3. Triple-P-programma: positieve pedagogiek; zorgen voor een veilige en stimulerende
,omgeving, creëren van een positieve leeromgeving, leren hoe ouders het beste op
ongewenst gedrag kunnen reageren.
Er kan door deze programma’s ook overbemoeienis ontstaan en dit kan ouders onzeker
maken over hun opvoedingskwaliteiten; paranoia van ouderschap (de Winter). Wanneer
ouders zich voortdurend zorgen maken om het lichamelijke en geestelijke welzijn van hun
kind spreek je van; hyper-parenting of too good mothering.
-1.1.4: Visies op pedagogiek
-Langeveld: Fenomenologische benadering; richt zich op gebeurtenissen en voorvallen
zoals deze worden beleefd. Subjectieve waarneming van de opvoeder staat centraal, niet
de fysische, objectieve werkelijkheid.
-Brezinka: Accent op interindividuele verschillen in niveau, capaciteit, sociale ontwikkeling
en moraliteit. Ook volwassenen kunnen worden opgevoed; andragogiek.
-Litt: Gaat op fenomenologie verder en wil vooral onderzoeken of er meer kindvolgend
(Wachsen Lassen) of meer sturend (Führen) gehandeld dient te worden.
-Montessori: Hulp bieden aan het kind om zelf iets te doen. (wil het leren lezen, biedt dan
die hulp).
-Rousseau: Opvoeding wordt gegeven door de natuur, de oorspronkelijke aanleg, de mens
en de noodzaak.
-Beekman: Een plansysteem, waarbij doelen en middelen samen worden gebracht.
‘ingroeien in een pluriforme samenleving’. Er moet ook worden ingespeeld op snelle
veranderingen in die samenleving.
-Spiecker: Benadrukt belang van humaniseren. Doel van opvoeding is persoonswording.
-Imelman: Nadruk het gevoel van vertrouwen en geborgenheid om de opvoeding een kans
van slagen te kunnen geven.
-Van ijzendoorn: Bepleit de reflectie over waarden en normen die verband houden met
opvoedingsdoelen.
-Juul: Ouders moeten worden begeleid bij hun introspectie. ‘hoe wil ik als opvoeder zijn?’.
Grenzen aangeven.
-Dewey: Accentueert het bevorderen van de zelfstandigheid en de alertheid bij de
opvoedelingen.
-Pestalozzi: Accent op ontwikkeling van emoties. Medeleven en affectie zijn belangrijk.
-1.1.5: Biopsychologische bijdragen aan de pedagogiek
Biopsychologen benadrukken in de opvoeding de mogelijkheden van de opvoeder om de
aanleg van de opvoedeling optimaal te ontwikkelen. Ze hebben het vooral over nature-
nurture; verschillen tussen genotype en fenotype. Alle mogelijke uitkomsten die in het
fenotype tot uiting kunnen komen noem je de range of reaction. Piagets
constructivistische model zegt dat nature en nurture elkaar construeren in een dynamische
wisselwerking. Pubers die zijn misbruikt in het verleden hebben in delen van de hersenen
een geringere hoeveelheid grijze massa, met name in de prefrontale cortex, het striatum
(rechtvaardigheid, sociale relaties) en de amygdala.
1.2: Het primaire, secundaire en tertiaire opvoedingsmilieu
-1.2.1: Het primaire opvoedingsmilieu
De opvoeding die plaatsvindt in het kerngezin. Ook een gezin met inwonende grootouders
komt voor; extended families. Gezinnen worden gekenmerkt door een verschillende mate
van samenhang of cohesie. Het oudste kind kan zich tekort gedaan voelen als er kinderen
na komen (sibling rivalry). (samengesteld gezin is stiefouderschap).
-1.2.2: Het secundaire opvoedingsmilieu
, De opvoeding buitenshuis door professionals, zoals de school of het kinderdagverblijf. Deze
kinderopvang wordt steeds belangrijker en is daardoor een belangrijk aandachtspunt.
-1.2.3: Het tertiaire opvoedingsmilieu
De straat, de buurt en de cultuur waarin het kind opgroeit; de omgeving dus.
1.3: Assimilatie en accommodatie
Piaget gebruikte deze begrippen om de ontwikkeling en de opvoeding van
leervaardigheden en het verwerven van kennis en inzichten te beschrijven. Er is sprake van
een wisselwerking tussen beide. Accommodatie is het vormen van een nieuw
denkschema of het aanpassen of veranderen van een bestaand denkschema, het bouwen
van een structuur. Assimilatie is het inpassen van gebeurtenissen of feiten binnen een
accommodatie. (kind gaat huis uit, nieuwe accommodatie, er wordt dan geassimileerd door
een nieuwe badkamer te bouwen). Beide begrippen zorgen samen voor het beheersen van
nieuwe inzichten en vaardigheden; adaptatie, een aanpassing.
Hoofdstuk 2: Opvoedingsdoelen, middelen en uitkomsten
2.1: Lange- en kortetermijndoelen
De systeemtheorie gaat ervan uit dat de werkelijkheid gezien kan worden als een
verzameling eenheden (subsystemen) die op elkaar inwerken, zoals het gezin. Deze
subsystemen bepalen samen de lange- of kortetermijndoelen voor de opvoeding.
Langetermijndoelen hebben te maken met de visie van de opvoeders op de mens als
persoon en de mens in de samenleving. Boeke (reformpedagoog) verwoordt het
uiteindelijke opvoedingsdoel als het zich vrij leren ontplooien van enkeling tot een innerlijk
gebonden lid van de samenleving. Kohnstamm stelt een soort harmoniemodel. Waterink
heeft een religieuze visie hierover en God komt hierin voor. Bentham is de grondlegger van
de stroming utilitarisme; het belangrijkste doel om na te streven is de maximalisatie van
geluk; zoveel mogelijk genieten en zo min mogelijk pijn.
-2.1.1: Aanpassing of autonomie
Twee belangrijke doelen voor opvoeders aan hun opvoedeling zijn; het aanpassen aan eisen
van de samenleving en uitgroeien tot een zelfstandig en autonoom individu in deze
samenleving.
-2.1.2: Kortetermijndoelen
Deze zijn afgeleid van langetermijndoelen, concreter en betreffen aak vaardigheden in
relatie tot langetermijndoelen. Voorbeelden; eten met mes en vork, mond leeg eten voor je
praat, kamer opruimen, beleefd zijn.
-2.1.3: Doelen in het onderwijs
Scholen hebben een uitgewerkt plan waarin in samenhang de doelstellingen,
beginsituaties, de leerstofinhoud en de manieren om die te evalueren beschreven staat.
2.2: Middelen en factoren in de opvoeding
Het bewust begeleiden en beïnvloeden en het handhaven van het gedrag en de houding
van de opvoedeling doen we met opvoedingsmiddelen.
-2.2.1: Gezag
Om effectieve middelen te kunnen inzetten hebben opvoeders gezag nodig.
-2.2.2: Straffen en belonen
Door het geven van straf kan de opvoeder minder gezag krijgen in de ogen van de
opvoedeling. Als de regels binnen het secundaire opvoedingsmilieu heel sterk afwijken van
de regels in het primaire milieu, is de kans groter dat het kind gedragsproblemen krijgt. Ook
opvoedingsfactoren kunnen effect hebben; dit zijn min of meer toevallige
omstandigheden rondom het kind, bv iemand die steelt. Natuurlijke opvoeders voeden
kinderen intuïtief op en het gebeurt vooral onbewust, maar wel goed.