Sociologie
Wat is sociologie:
Het systematisch onderzoek van de menselijke samenleving.
‘Het algemeen in het bijzonder zien’.
Het ontdekken van algemene patronen in gedrag van mensen
Verbonden met het werk van een sociaal agoog:
Heeft het vermogen nodig om te begrijpen wat er gaande is in de wereld.
Het biedt verklaringen voor bepaalde situaties/patronen.
Wat doen sociologen:
- Het onderzoeken van de menselijke samenleving.
- Houden zich bezig met sociale verschijnselen in een samenleving.
- Ze proberen in het gedrag van bepaalde mensen algemene patronen te ontdekken.
- Ze proberen te begrijpen hoe de samenleving ons beïnvloed als individu.
Solidariteit:
Ten gunste van groepsleden, soms ten koste van jezelf.
Samenleving:
Leven in een bepaald gebied en een bepaalde cultuur delen.
Cultuur:
Denken, handelen en materiële effecten die in combinatie de levenswijze van een volk vormen.
Immateriële cultuur:
Dingen die mensen zeggen of doen om aan te tonen bij welke groep ze horen.
Bijv. taal, lichaamstaal, religie, symbolen, normen en waarden
Materiële cultuur:
Dingen die je kan aanraken.
Bijv. Kerken, moskeeën, scholen of hoofddoek.
Cultuur elementen:
- Symbolen (kleding, vlag)
- Taal (communicatie)
- Waarden en overtuigingen (dingen die jij belangrijk vind)
- Normen en mores (regels en gewoontes)
- Artefacten (Beelden, spullen die horen bij je cultuur)
Cultuurschok:
Van de ene in de andere cultuur vallen en daarvan schrikken vanwege extreme cultuurverschillen.
Cultuur overdracht:
Het proces waarmee een generatie een cultuur doorgeeft aan de volgende generatie.
Normen:
Regels en verwachtingen waarmee een samenleving het gedrag van haar leden reguleert. In het
dagelijks leven regelen we dit met sancties, elkaar belonen en straffen om ervoor te zorgen dat de
normen worden nageleefd.
Multiculturalisme:
Verschillende culturen bij elkaar (Amsterdam)
Tegencultuur:
Culturen die duidelijk in strijd zijn met de geaccepteerde cultuurpatronen in de samenleving.
Subcultuur:
Iedereen zit in verschillende subculturen (In de klas, sportvereniging, werk).
, Culturele verandering:
Verandering binnen onze cultuur (Winkels zijn voortaan op zondag open).
Etnocentrisme:
Cultuur bekijken vanuit je eigen normen en waarden, eigen cultuur in het midden zetten.
Cultuurrelativisme:
Cultuur bekijken vanuit andere culturen.
Sociale interactie:
De wijze waarop groepen mensen ten opzichte van elkaar handelen en met elkaar omgaan.
Verband hiertussen -> Sociale interactie vind plaats in groepen. Hierdoor vindt socialisatie plaats,
wat er weer voor zorgt dat er in die groep sociale cohesie ontstaat.
Sociale cohesie:
Mate van onderlinge samenhang/verbondenheid in een bepaalde geografische context.
Voor een sociale cohesie is er sociale interactie nodig, dit vindt plaats tussen de mensen.
Hierbij speelt een rol: Samenhang, sociale verbanden, sociale patronen of structuren en dezelfde
overeenkomsten. Bijv. Ik kom op de tennisclub om te tennissen, de andere mensen van de
tennisclub komen ook om te tennissen.
Sociale interactie in het dagelijks leven:
- Sociale structuur: Regelen, ons handelen.
- Status: Sociale positie van individu, toeschreven en verworven.
- Rol: Gedrag van iemand, past bij je status.
- Rolconflict: Je bent 1 persoon met 2 statussen. Je hebt een rolconflict als die 2 rollen
botsen.
- Rolspanning: Wanneer je 1 status hebt tegenover iemand, maar je kunt deze rol niet
volhouden.
- Emoties: Biologisch: Geluk, verdriet, boosheid, angst, walging, verbazing en cultureel.
Socialisatie:
Levenslang proces van sociale ervaringen dat mensen in staat stelt hun eigen mogelijkheden te
realiseren en zich de cultuur waarvan zij deel uit maken eigen te maken.
Sociale groepen:
- Primaire groepen: Groepen waarvan de leden persoonlijk en direct contact met elkaar
onderhouden (Klas, sport, familie, vrienden).
- Secundaire groepen: Grote onpersoonlijke groep waarvan leden een specifiek doel of
activiteit nastreven (Zakenrelaties, collega’s).
- Ingroup: Sociale groep waarvoor een lid respect en loyaliteit voelt (vriendengroep)
- Outgroup: Sociale groep waarvoor je een gevoel van competitie of weerstand voelt.
De normen en waarden binnen een groep worden op verschillende manieren overgedragen.
Dit gebeurt in Sociale constructies (Gezin, (incl. ras, klasse) school, vrienden, werkplek)
Religie:
Een sociale institutie die zich bezighoudt met op het sacrale (het buitengewone) gebaseerde
overtuigingen en gebruiken.
Sociale stratificatie:
Kan gezien worden als een systeem waarmee een samenleving categorieën mensen rangschikt in
een bepaalde hiërarchie.
1. Kenmerk van de samenleving en niet van individu (Eersteklaspassagier van de titanic heeft
voorrang op een plek in een reddingsboot).
2. Word van generatie of generatie doorgegeven (familiebedrijf).
3. Is een universeel, maar variabel verschijnsel (in het ene land is het een kwestie van
prestige, maar ergens ander bepalen macht of bezit verschillen).
4. Bestaat niet uit ongelijkheid, maar uit overtuigingen (iemand die een hoge opleiding heeft
gevolgd, komt waarschijnlijk in een hogere sociale klasse terecht later).