Sociologie
Arbeidsverhoudingen:
1. de betrekking tussen mensen in arbeidsorganisaties en de gevolgen daarvan.
( bedrijven en dienstverlenende instellingen)
2. de positie van verschillende categorieën mensen op de arbeidsmarkt.
3. De verhouding tussen georganiseerde belangengroepen op het gebied van de
arbeidsvoorwaarden, zoals vakbonden en werkgeversorganisaties.
Arbeidsorganisaties:
Industrialisatie zorgden voor nieuwe arbeidsdisciplines. Komst van fabriek arbeiders
waren vervreemd geraakt. Door machines geen grip op productiemiddelen, eindproduct
en hun eigen arbeidsrol. Arbeiders wilden dit soms niet dan waren er boetes en ontslag
vanuit de ondernemers.
Taylor, propaganda over scientific management (wetenschappelijke
bedrijfsvoering). Maximale prestaties van werknemers, scheiding tussen
planning en uitvoering en managers en arbeiders.
Hawthorne studies: de productiviteit van een groep werkneemsters nam enkel
toe door de aandacht die ze van de onderzoekers kregen. Groepen werknemers
hielden met elkaar het arbeidstempo laag door eigen, informele normen over het
juiste arbeidstempo te hanteren. Deze en andere bevindingen vormden:
De grondslag van de human relations school: benadrukt het belang van
harmonieuze menselijke relaties voor de bedrijfsintegratie, arbeidsvoldoening en
arbeidsproductiviteit.
Organisatiecultuur: de normen, waarden, idealen, rituelen en gewoonten die in de
onderneming gangbaar zijn.
Platte (weinig hiërarchische) en magere (weinig bureaucratische) organisaties:
Voordelen: Kunnen de arbeidsproductiviteit en de concurrentiekracht van de
onderneming vergroten.
Het werk wordt in sommige opzichten interessanter en aantrekkelijker.
Nadelen: de werkdruk en daarmee de kans op stress verhogen, en de onzekerheid over
het behoud van de arbeidspositie doen toenemen.
Transformatie in de organisatie van de productie, getypeerd als de overgang van
fordisme naar postfordisme.
Ford autofabriek: lopende band werk= fordistische stelsel. Kenmerk: productie vind
plaats in grote, hiërarchische en bureaucratisch gestructureerde bedrijven met een
strikte scheiding tussen planning, controle en uitvoering en een vaste, nauwkeurig
uitgewerkte arbeidsverdeling, maar ook een hoge mate van baan-en inkomenszekerheid
voor de werknemer.
Postfordisme: de productie vindt veel meer plaats in kleinere, verspreide
bedrijfseenheden met een flexibele taakstelling en organisatiestructuur en een deels
vlottend, flexibel personeelsbestand.
, Flexibilisering: toename van aantal werknemers met tijdelijke contracten. Toont zich in
de groei van aantallen zzp’ers, zelfstandige zonder personeel die werkzaamheden
verrichten die door bedrijven worden uitbesteed. Ook flexibilisering van arbeidstijden
en werkplekken voor het vaste personeel van bedrijven.
Marketing: (postfordisme) al die activiteiten die erop gericht zijn de verkoop van
producten te maximaliseren, waaronder marktonderzoek, productieontwerp,
prijsstelling, verpakking en reclame.
Gevolgen technologische en organisatorische veranderingen voor de kwaliteit van
arbeid:
Kwaliteit van arbeid is op meerdere manieren te definiëren. In het algemeen wordt
hierbij gelet op de mate waarin de arbeid eigen verantwoordelijkheid met zich
meebrengt, afwisseling biedt, leermogelijkheden verschaft en een evenwicht heeft
tussen capaciteiten van de werkende en eisen die aan hen worden gesteld, zodat het
werk als zinvol, stimulerend en bevredigend wordt ervaren.
Driefasentheorie van Blauner:
De kwaliteit van de arbeid in de overgang van ambachtelijk naar gemechaniseerde
productie eerst verslechtert, maar vervolgens bij verdere automatisering weer
verbeterd. De eenvoudigste handelingen worden steeds meer door machines
overgenomen, zodat werk minder routinematig wordt.
Degradatiethese van Braverman:
gemechaniseerde productie zorgt voor negatieve gevolgen van de kwaliteit van arbeid.
Moeilijke taken zullen eenvoudige herhaalarbeid worden en daarom is er een
vermindering van behoefte aan vakmanschap.
Polarisatietheorie van Kern en Schuman:
Zowel de hoog als lage functies nemen in aantal toe terwijl de middenniveaus
inkrimpen. Later zeggen ze dat de kwaliteit van de arbeid in de moeilijke industrietaken
toeneemt omdat het kwalificatieniveau hoger wordt, de verdeling van arbeidstaken
flexibeler, er vindt een zekere herintegratie van hand- hoofdarbeid plaats.
Recent: Ontwikkeling van kwaliteit verschilt per sector.
Bij de taakverdeling wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de bij de
werknemers aanwezige kennis en bekwaamheden. Want dit draagt bij tot de verhoging
van de kwaliteit van de arbeid.
Arbeidsmarkt:
De afhankelijkheidsverhoudingen tussen grote aantallen mensen in hun status van
vragers en aanbieders van betaalde arbeid.
Arbeidsmarkt ontstond door kapitalisme: aan de ene kant een ondernemersklasse van
vragers van arbeid en aan de andere kant een klasse van bezitloze, formeel vrije
arbeiders.