Blok 7: Stadssociologie
Erasmus Universiteit Rotterdam
Carlijn Simone Bodegom, 526926
Probleem 1: De segregeerde school
Leerdoel 1: Welke mechanismen liggen ten grondslag aan
schoolsegregatie / hoe gaat schoolsegregatie in zijn werk?
ETHNIC SCHOOL SEGREGATION EXISTS: POSSIBILITIES FOR
COUNTERACTING MEASURES BY DOROTHEE PETERS & GEORGE
MUSKEN
Definitie
Etnische school segregatie ziet er in Nederland uit als de verdeling tussen ‘zwarte’, met vooral Turkse en
Marokkaanse leerlingen, en ‘witte’ scholen met vooral autochtonen. Witte ouders laten hun kinderen
minder snel naar zwarte scholen gaan. Zwarte scholen worden ook gezien als slechter. Het fenomeen van
witte en zwarte scholen is als een school te wit of te zwart is in vergelijking met de buurtbewoners.
Argumenten tegen segregatie
Zwarte scholen bieden niet de beste kansen voor taalontwikkeling en -performance. Daarnaast ontbreekt
bij segregatie ook het interculturele en etnisch contact en het kennis maken met de multiculturele
samenleving. Langdurig multicultureel contact zorgt voor minder etnische vooroordelen, helaas niet
bewezen!
Ook is de segregatie in buurten een belangrijke factor in school segregatie. Ook adverteren Nederlandse
scholen tot bepaalde bevolkingsgroepen. Dit speelt mee omdat de ouders zelf de keuze maken welke
school hun kind attendeert. Deze keuze is het resultaat van de verzuiling en de financiering van het
bijzondere onderwijs.
Witte vlucht
Als witte ouders de neiging hebben scholen te vermijden met te veel allochtone kinderen, heet dit de
witte vlucht. Dit kan ook bij allochtone ouders voorkomen, als zij hun kinderen niet op een te witte school
willen zetten is het de zwarte vlucht.
SCHOOLKEUZE IN EEN MULTI-ETNISCHE SAMENLEVING H5 BY
KARSTEN, ROELEVELD, LEDOUX, FELIX & ELSHOF
Vluchtgedrag
'VIuchtgedrag' kan namelijk twee vormen aannemen:
a. bij het (voor het eerst) kiezen van een school bepaalde scholen vermijden die als te zwart worden
beoordeeld;
b. een school verlaten die al eerder was gekozen, met als motief dat het aandeel allochtone
leerlingen op de school te groot geworden is.
Keuzemotieven
,De keuzemotieven van de allochtonen en autochtonen ouders spelen hier een grote rol in. Er is hierbij
sprake van positieve keuzemotieven en negatieve keuzemotieven. Het keuzegedrag van ouders speelt een
rol bij schoolkeuze, echter als dit direct gemeten wordt zal dit weinig resultaat opleveren. Indirecte
metingen blijken beter te werken, denk hierbij aan zoekgeschiedenis en indirecte vraagstellingen. Verder
zijn er verschillen in criteria tussen ouders met verschillende achtergronden, allochtonen en
laagopgeleide ouders hechten meer waarde aan niveau/differentiatie van de school en minder aan
overeenstemming met opvoeding terwijl dit bij autochtonen en hoog opgeleide andersom is. Hoog
opgeleide en autochtonen kiezen vaker voor witte scholen en scholen op grotere afstand. Hierbij wordt
de veronderstelling gemaakt dat een school die aansluit op de opvoeding, hetzelfde milieu weerspiegelt
waaronder de huidskleur of etniciteit.
Andere factoren zijn demografische patronen en het profileringsgedrag op de lokale markt. Voorbeelden
van demografische patronen (= herhalende gebeurtenissen in de kernmerken van de bevolking):
1. Groei van allochtonen gezinnen in de omgeving.
a. Verhuisbewegingen: allochtonen trekken vaker in minder gewilde wijken met
goedkopere huurwoningen.
2. Aantrekkelijkheid voor allochtone gezinnen of autochtone gezinnen.
3. Het keuzegedrag van autochtone ouders.
4. Daling van het aantal autochtone ouders in de omgeving.
5. Het gedrag en kenmerken van scholen op de lokale markt.
Gedrag en kenmerken van scholen op de lokale markt zijn bijvoorbeeld:
1. Vragen van hoge ouderbijdrage, wachtlijsten, beperkte aanname van kinderen met een
taalachterstand, of door adviseren naar een andere school te gaan zijn manier van witte scholen
om hun eilandpositie te behouden.
2. Zwarte scholen proberen zich voortdurend te ontwikkelen door specifieke methodes te
gebruiken, deskundigheidsbevordering toe te passen.
SCHOOLKEUZEMOTIEVEN VAN OUDERS BY SMIT, DRIESSEN &
DOESBROGH
Schoolkeuze
Slechts een kwart van de ouders stuurt hun kind naar onderwijs wat bij hun religie aansluit. 58% kiest een
openbare basisschool. Autochtone ouders kiezen vaker dan gemiddeld een katholieke basisschool. De
afstand tussen thuis en school en de kwaliteit van de school zijn de belangrijkste keuzemotieven.
Keuzemotieven
Een aantal keuzemotieven zijn:
– Kwaliteit van de school, de helft van de ouders let ook op kwaliteit van het onderwijsaanbod.
– Afstand van school is de belangrijkste redenen voor Turken, Antillianen en Pakistanen.
– Bijzonder onderwijs wordt vaker gekozen door Nederlandse ouders.
– Aanwezigheid van naschoolse opvang.
– Sfeer op school is voor Nederlandse en Turkse ouders een belangrijk element bij schoolkeuze.
, 'PRIMA MAAR NIET VOOR MIJN KIND' BY JONGEJAN & THIJS
Hoger opgeleid in tegenstelling tot lager opgeleid
Hoger opgeleide ouders bleken positievere attituden te hebben ten aanzien van zwarte scholen dan lager
opgeleide ouders, en dit verschil werd verklaard door het belang gehecht aan (etnische) samenstelling en
niet door kwaliteitsoverwegingen. De keuze voor een etnisch geconcentreerde school in de wijk bleek
echter minder waarschijnlijk te zijn voor hoger versus lager opgeleide ouders. Hoe hoger de concentraties
allochtone leerlingen, hoe minder waarschijnlijk de keuze voor die school. Tot slot was de relatie tussen
attituden en keuzeoordelen consistenter voor lager opgeleide ouders dan voor hoger opgeleide ouders.
Karsten et al. (2002) onderzochten waarop autochtone en allochtone ouders met schoolgaande kinderen
hun schoolkeuze baseerden, en kwamen tot een indeling in vijf groepen motieven gebaseerd op:
a. het niveau van de school;
b. de afstand en ligging;
c. mate van differentiatie;
d. het aanbod en de voorzieningen;
e. de match tussen school en thuis.
Het bleek dat autochtone ouders meer belang hechtten aan de etnische samenstelling van de school,
maar dat allochtone ouders positiever waren over zwarte scholen en de kwaliteit belangrijker vonden.
Het bleek dat de waardering van etnische samenstelling samenging met een hogere waardering van
schoolkwaliteit en afstand, en dat ouders met een negatievere attitude de etnische samenstelling en
algemene kwaliteit van de school belangrijker vonden. De mate van actief overwegen hield positief
verband met het belang dat aan schoolkwaliteit werd gehecht en ook met opleidingsniveau. Tot slot
gaven hoger opgeleide ouders aan de etnische samenstelling relatief onbelangrijk te vinden, en neigden
zij ertoe kwaliteit minder belangrijk te vinden en een positiever oordeel over zwarte scholen te hebben.
NABESPREKING
Algemene uitkomsten per artikel
– Karsten et al (2002) : schoolsegregatie wordt in stand gehouden door demografische patronen,
keuzegedrag van ouders en profileringsgedrag van scholen. De witte vlucht speelt een rol bij het
ontstaan van segregatie.
– Smit et al (2005) : schoolsegregatie ontstaat door middel van patronen in keuzegedrag bij ouders
van verschillende etniciteit.
– Jongejan en Thijs (2010) : schoolsegregatie blijft bestaan door de keuzepatronen van hoog
opgeleiden desondanks hun houding tegenover gemende scholen.
– Peters en Muskens (2011) : de keuzevrijheid, ruimtelijke segregatie, overheidsregelingen, en de
principes van Heckman spelen een rol bij het ontstaan van segregatie.
, Probleem 2: Het 'kapitaal' van kinderen en het
'vermogen' van ouders en scholen
Leerdoel 1: Welke mechanismen liggen ten grondslag aan het
effect van kapitaal op schoolprestaties en welbevinden?
FIVE DIMENSIONS OF SOCIAL CAPITAL THEORY AS THEY
PERTAIN TO YOUTH STUDIES BY CHERYLYNN BASSANI
Vijf dimensies
In de sociaal kapitaal theorie worden vijf hoofddimensies onderscheden:
1. Verschillende vormen van kapitaal beïnvloeden het welbevinden;
a. Er zijn verschillende soorten kapitaal, zoals financieel, cultureel en fysiek, maar sociaal
kapitaal wordt gezien als cruciaal.
2. Er is een positief verband tussen sociaal kapitaal en het welbevinden;
a. Er is een positief, lineair verband tussen de twee, alleen voor jongeren met een
immigratieachtergrond geldt dit niet.
3. Sociale bronnen veranderen in sociaal kapitaal;
a. Sociale bronnen zijn potentiële kapitalen, maar zijn nog niet gemobiliseerd.
4. Het ontstaan van sociaal kapitaal is ingewikkeld;
a. Sociaal kapitaal ontwikkelt zich uit een gestructureerd en functionerend sociale bron,
een gezonde relatie.
b. Resource depletion: ouder-kindratio is te laag, teveel kinderen in een gezin. Om het
sociale kapitaal te bepalen is het van belang om naar context te kijken, bijvoorbeeld bij
ziek kind in het gezin.
c. Density hierarchy: kinderen met twee ouders hadden de meeste sociaal structurele
bronnen tot hun beschikking, en kinderen met één ouder het minste. Niet alleen omdat
ze één ouder hebben, maar ook slechts één biologisch gerelateerde volwassene. Normen