Begrippenlijst 5MPV3 Arts en Praktijk
1. Definitie overgewicht en obesitas en bijkomende aspecten
Classificatie overgewicht BMI (kg/m2) Risico op comorbiditeit
Normale buikomvang Grote buikomvang
Ondergewicht < 18,5 - -
Normaal gewicht 18,5 – 24,9 - -
Overgewicht 25 – 29,9 Verhoogd Hoog
Obesitas
- Graad 1 30 – 34,9 Hoog Zeer hoog
- Graad 2 35 – 39,9 Zeer hoog Zeer hoog
- Graad 3 (morbide obesitas) ≥40 Extreem hoog Extreem hoog
Overgewicht: een te hoog gewicht in verhouding tot de lengte, waarin de mate wordt uitgedrukt in
een BMI > 25 kg/m2
Obesitas (vetzucht): chronische ziekte waarbij een zodanige overmatige vetstapeling in het lichaam
bestaat dat dit aanleiding geeft tot gezondheidsrisico’s; sprake bij BMI ≥30 kg/m2 (eventueel
aangevuld met beoordeling buikomvang als BMI niet toereikend is); diagnostiek dient te worden
verricht bij alle personen bekend met verhoogd risico op hart- en vaatziekten, patiënten met
hulpvraag rondom gewichtsbeheersing of bij obesitas gerelateerde symptomen of aandoeningen
A. Vetverdeling
Vetverdeling: verdeling van vet in het lichaam, waarvoor de waist-hip-ratio goede indicator is
Appelvormige (mannelijke) vetverdeling: vetverdeling waarbij vet rond en in de buik is opgeslagen,
wat een appelvorm geeft door een dikke buik en smalle heupen; vooral mannen-figuur
Peervormige (vrouwelijke) vetverdeling: vetverdeling waarbij vet zich vooral bevindt op dijen, billen
en heupen, wat een peervorm geeft door een slank taille en dikke billen; vooral vrouwen-figuur
Subcutaan vet: onderhuidsvet
Visceraal vet: vet rondom de organen; kan gemakkelijker vrije vetzuren mobiliseren, is goed
doorbloed, is gevoeliger voor adrenerge stimulatie en bevat (naast vetcellen) ook stromale cellen en
macrofagen die gezamenlijk hormonen en inflammatoire mediatoren maken; heeft directe drainage
naar lever via portaal systeem leidend tot vrije vetzuren in lever en de consequenties daarvan
Ectopisch vet: vetstapeling in je organen, zoals lever, hart en spier
Abdominaal vet: vet dat zich rondom de buik en de organen bevindt
B. Diagnostiek gewichtstoename
Gewichtstoename: klacht van toename in gewicht, die veroorzaakt kan worden door toename van
alle weefsels (vet, spier) of water; voor klacht bestaat geen objectieve criteria, maar het gaat om het
probleem zoals de patiënt dit ervaart; sterk verbonden met overgewicht
Factoren die kunnen resulteren in gewichtstoename
Verhoogde calorie-inname Te veel eten per maaltijd, verkeerde voedsel samenstelling, eetbuistoornis
Verlaagde energieverbruik Lichamelijke inactiviteit, postoperatieve inactiviteit, invaliditeit, ouderdom
Medicatie Tricyclische antideppresiva, bètablokkers, prednison, insuline en
hyperthyreoïdie medicatie
Hormonale afwijkingen Cushing-syndroom, hypothyreoïdie
Genetische afwijkingen Verantwoordelijk voor 25 – 40% gevallen overgewicht en voor 50%
bepaling vetverdeling
Toename door vocht Oedeem door hartfalen
Toename door tumor Tumor in buik, niet-bekende zwangerschap
Toename door organischweefsel Vergrote spiermassa bij krachtsporters, evt. na gebruik anabole steroïden
Roken en alcohol Nicotine, fors alcohol drinken
Samenvatting 5MPV3 – Floor Wilting
,Anamnese
Bij anamnese is het allereerst zinvol om lichamelijke oorzaak uit te sluiten en is het daarnaast
belangrijk om aandacht te besteden aan energiebalans en adipositas als risicofactor
Lichamelijke oorzakelijke afwijkingen Niet-lichamelijke oorzakelijke afwijkingen
- Totale gewichtstoename en snelheid van - Energie-intake en -verbruik (eetpatroon en
optreden? lichaamsbeweging)?
- Medicatieveranderingen? - Gedragsfactoren (roken en alcoholgebruik)?
- Andere klachten (comorbiditeit)? - Familiehistorie van obesitas en
- Mogelijkheid zwangerschap? comorbiditeit?
- Groeisnelheid en lichamelijke ontwikkeling - Psychologische problemen (eetstoornis)?
bij kinderen?
Lichamelijk onderzoek
- BMI bereken (vaststellen lengte en gewicht)
- Buikomvang bepaling bij aanwezigheid overgewicht (risico HVZ)
- Indien anamnetische aanwijzing lichamelijke oorzaak; LO naar specifieke oorzaak
- Beoordelen lengte en lichamelijke ontwikkeling kinderen
Body mass index (BMI)/queteletindex: ratio tussen gewicht en lengte in m2, wat een goede
voorspeller is van verhoogd risico op chronische aandoeningen en verhoogde mortaliteit bij
overgewicht; echter ontoereikend als diagnose omdat BMI niet in staat is om vet van vetvrije massa
te onderscheiden en ook geen rekening houdt met gevaarlijk buikvet
Waist/hip ratio: ratio tussen de buik en heup omvang, wat een maat is voor de vetverdeling en
een goede voorspeller is voor het optreden van diabetes mellitus type 2 en hart- en vaatziekten
Buikomvang (waist circumference): omvang van de buik, wat een goede indicatie geeft van de
hoeveelheid abdominaal en totaal lichaamsvet die cardiovasculair risico beter voorspelt dan de
BMI; grenswaarde bij mannen ≥102 cm en vrouwen ≥88 cm gehanteerd voor ernstig verhoogd
risico op metabole complicaties en grenswaarde van resp. ≥94 cm en ≥80 cm voor licht
verhoogd risico; meting halverwege laagste punt van onderste rib en bovenvoorzijde van
bekkenkam in rechtop staande houding met benen 25 – 30 cm uit elkaar
Aanvullend onderzoek
- Laboratoriumonderzoek bij aanwijzingen endocriene afwijkingen:
o Hypothyreoïdie; TSH
o Ziekte van Cushing; vrij cortisol en creatinine in 24-uurs urine
- Aanvullend onderzoek bij aanwijzingen somatische oorzaak gewichtstoename
C. Psychologisch aspect gewichtstoename
Eetbuistoornis: eetstoornis waarbij hoeveelheid voedsel binnen een beperkte tijd beslist groter is dan
wat de meeste mensen in dezelfde periode en onder dezelfde omstandigheden zouden eten en de
patiënt het gevoel heeft de beheersing over het eten tijdens die periode kwijt te zijn; naast de
bovenstaande beschrijving moeten nog minimaal drie van de volgende criteria aanwezig zijn:
- Patiënt eet veel sneller dan gewoonlijk
- Patiënt eet door tot een ongemakkelijk vol gevoel is bereikt
- Het gaat om grote hoeveelheden voedsel zonder fysieke honger
- Patiënt eet alleen, uit schaamte over de grote hoeveelheden die hij eet
- Na het overeten walgt de patiënt van zichzelf, voelt zich depressief of erg schuldig
Problematisch eetgedrag: eetgedrag dat problematisch is, dat gebaseerd kan zijn op aanleg,
cognities, aangeleerd gedrag en emoties; wordt psychologisch onderscheiden in de vormen
lijngericht, emotioneel en externe eters
Samenvatting 5MPV3 – Floor Wilting
,Lijngerichte eters: eters die eten overslaan door zelf opgelegde eetregels, die kunnen leiden tot
ontremd gedrag met overtreden van de regels, dat weer onaangename emoties geeft, die dan weer
moeten worden weggegeten
Emotionele eters: eters die hongergevoel en onaangename gevoelens onvoldoende kunnen
onderscheiden, waardoor er negatieve zelfwaardering en ontbreken van adequate
copingmechanismen optreden
Externe eters: eters waarbij door prikkels die voedselopname voorspellen, fysiologische responsen
worden ontlokt en psychologische schema’s worden geactiveerd die tot sterke eetdrang aanzetten
D. Syndroom van Cushing (ter verdieping)
Syndroom van Cushing: syndroom dat het gevolg is van een chronisch glucocorticoïdexces (cortisol)
op weefselniveau dat diverse oorzaken kan hebben; diagnostiek bestaat uit vaststellen pathologische
cortisoloverproductie (screening), de differentiële biochemische diagnostiek van oorzaak van deze
overproductie (dexamethasonsuppressietest) en uiteindelijke radiologische beeldvorming
Pathogenese Opmerkingen Voorkomen
ACTH- Hypofysaire ACTH-bron Ziekte van Cushing 80 – 85%
afhankelijk Ectopische ACTH-productie SCLC, carcinoïd en andere tumoren 5 – 10%
Ectopische CRH-productie Idem 0,1%
ACTH- Iatrogeen Farmacotherapie glucocorticoïden Frequent
onafhankelijk Bijnieradenoom Vaak alleen cortisoloverproductie 5%
Bijniercarcinoom Vaak cortisol- en androgeenexces 5%
Bilaterale micronodulaire hyperplasie Zeldzaam
Bilaterale macronodulaire hyperplasie Soms door overexpressie receptor Zeldzaam
GIP, vasopressine of bètareceptor
Pseudo- Chronisch alcoholisme Kan soortgelijk klinisch beeld geven incidenteel
Cushing Stress, depressie, etc. Alleen pathochemie frequent
Ziekte van Cushing: vorm van syndroom van Cushing, waarbij het syndroom wordt veroorzaakt door
een ACTH producerend hypofyseadenoom; meest voorkomende oorzaak van een endogeen
syndroom van Cushing
Symptomatologie Cushing
Afwijkingen Vaak presenterend symptoom
Hypertensie -
Lokale vetstapeling Moonface, buffalo hump, verstreken fossa
supraclavicularis, proptosis
Glucose-intolerantie Manifeste diabetes bij 10 – 15%
Huidafwijkingen Huidatrofie, blauwe plekken, striae
hyperpigmentatie (allen bij ACTH-exces)
Virilisate Uitgesproken bij bijniercarcinoom, matig bij
hypofysaire Cushing
Spierafwijkingen Spieratrofie, spierzwakte (vooral proximaal)
Osteoporose Soms pathologische (wervel)fracturen
Hypokaliëmie a.g.v. zeer hoge productie cortisol, meestal
geen overproductie aldosteron
Psychischestoornissen o.a. depressie, maar ook psychose
Vollemaansgezicht: bol en rood worden van het gelaat door opstapeling van vetweefsel
Buffalo hump (bizonnek): bochel van vet hoog op de rug door vetopstapeling
Proptosis: uitpuiling van de ogen
Virilisatie: het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen
Samenvatting 5MPV3 – Floor Wilting
,Fysiologie cortisol secretie
Stressrespons: reactie die opgang wordt gebracht tijdens een stressvolle
situatie; cerebrale cortex stimuleert hypothalamus tot vrijmaken CRH (cortisol
releasing hormone), waarna uit de hypofysevoorkwab ACTH vrijkomt die
vervolgens weer de bijnier stimuleert tot afgifte van cortisol, die de vasculaire
tonus en metabolische en groeifuncties reguleert
Adrenocorticotroop hormoon (ACTH): adenohypofyse hormoon dat afgifte
cortisol door bijnierschors stimuleert; wordt afgegeven met een circadiaan
ritme (24 uursritme), gereguleerd door de nu. suprachiamaticus van
hypothalamus; bovenop circadiaan ritme nog een pulsatiele secretie;
grootste secretie in vroege ochtend
Cortisol (stresshormoon): bijnierschorshormoon (glucocorticoïd)
dat wordt afgegeven o.i.v. ACTH; leidt tot immuunsuppressie,
gluconeogenese, eiwitkatabolisme en lipolyse; wordt afgegeven
met een circadiaanritme met daarbovenop pulsatiele secretie
waarbij grootste secretie in vroege ochtend plaatsvindt
E. Hypothyreoïdie (ter verdieping)
Hypothyreoïdie: te kort aan schildklierhormoon, leidend tot Parameter Hypothyreoïdie
Basaalmetabolisme
geremde groei, koude droge huid, koud-intolerantie,
Koolhydraat Gluconeogenese
vermoeidheid, traagheid in denken en handelen, aankomen,
metabolisme Glycogenolyse
depressie, bradycardie, haaruitval, menstruatieproblemen en = serum glucose
obstipatie; Eiwit metabolisme Synthese
Primaire hypothyreoïdie: hypothyreoïdie waarbij oorzaak in Proteolyse
schildklier zelf gelegen is, gekenmerkt door laag fT3 en fT4 en Vet metabolisme Lipogenese
hoog TSH Lipolyse
Secundaire hypothyreoïdie: hypothyreoïdie door ziekte Serum [cholesterol]
hypothalamus-hypofyse, gekenmerkt door laag fT3, fT4 en TSH Thermogenese
Ziekte van Hashimoto: auto-immuunziekte waarbij lichaam Autonoom ZS = serum catecholamines
antistoffen maakt tegen TPO (thyroid peroxidase), wat leidt tot hypothyreoïdie
Fysiologie schildklierhormoon
Thyroïd/schildklier: vlindervormige endocriene klier gelegen anterior in nek die T3, T4 en
calcitonine afscheidt; stimuleert stofwisseling (basale metabolisme rate), groei, thermogenese en
sympaticus; produceert schildklierhormonen uit jodium en tyrosine
TSH-releasing hormoon (TRH): hormoon gemaakt door hypothalamus dat de hypofyse aanzet tot
secretie van TSH; negatieve terugkoppeling via fT4 en fT3
Thyreoïdstimulerendhormoon (TSH): glyco-eiwit hormoon geproduceerd door thyrotrofen in
hypofyse o.i.v. TRH dat de schildklier aanzet tot secretie van T4 en T3; negatieve
terugkoppeling via somatostatine, dopamine en fT4 en fT3
Thyroxine (T4): minder actief schildklierhormoon (10% effect) met vier jodiumgroepen dat door
schildklier wordt geproduceerd (90%), voor 99,8% gebonden is aan bloedeiwitten en vooral in
lever wordt omgezet tot T3 of rT3; alleen vrij T4 (fT4) kan biologische effecten tot stand brengen;
wordt geproduceerd o.i.v. TRH en TSH
Tri-joodthyronine (T3): actiefste schildklierhormoon (90% effect) met drie jodium-groepen
dat wordt geproduceerd door schildklier (10%) of ontstaat door verwijderen jodiumgroep
van T4 in periferie (75% van totaal T3); 99,5% gebonden aan bloedeiwitten terwijl alleen
vrij T3 biologische effecten tot stand kan brengen
Schildklier bloedeiwitten: T4 en T3 vooral gebonden aan de bloedeiwitten TBG, albumine en
transthyretine (TTR) voor ontstaan grote buffer en verlening halfwaardetijd
Thyroid-binding globuline (TBG): belangrijkste bloedeiwit voor binding schildklierhormonen;
hierdoor fT4 en fT3 constant en gebonden T4 en T3 variërend
Samenvatting 5MPV3 – Floor Wilting
,2. Epidemiologie en etiologie overgewicht en obesitas
A. Epidemiologie
Obesogene leefomgeving: leefomgeving gekenmerkt door een leefstijl waarin bewegingsarmoede en
het dagelijks voedingspatroon centraal staan
Centraal bureau voor statistiek (CBS): instantie waar de verzameling, bewerking en publicatie van de
statistieken ten behoeve van overheid, wetenschap en bedrijfsleven zijn gecentraliseerd; krijgt
gegevens van doodsoorzaken formulieren, vragenlijsten en van ziekenhuisregistraties met daarnaast
een continue gezondheidsenquête die deel uit maakt van het Permanent Onderzoek LeefSituatie
(POLS); betrouwbaarheid niet maximaal doordat CBS afhankelijk is van aangeleverde gegevens
Partnerschap Overgewicht Nederland: samenwerkingsverband van zorgverleners,
patiëntenorganisaties zorgverzekeraars en overheid om de zorg te verbeteren voor mensen met
overgewicht en obesitas; werkt aan implementatie van CBO richtlijn en aan ontwikkeling van
ketenzorgmodel
Jaar 1981 1991 2001 2009 2013
Overgewicht en obesitas (BMI ≥25)
Mannen 37,1 39,3 50,0 52,5 50,8
Vrouwen 29,6 31,1 39,6 41,9 40,1
Obesitas (BMI ≥30)
Mannen 4,0 5,0 8,3 11,2 11,3
Vrouwen 6,2 6,6 10,3 12,4 13,9
Prevalentie (%) gebaseerd op het POLS van CBS bij personen ≥20 jaar (zelf gerapporteerde gegevens )
BMI ≥ 25 BMI ≥ 30
Kenmerken 2000 2009 2000 2009
Geslacht
Mannen 47,9 52,5 8,6 11,2
Vrouwen 40,4 41,9 10,2 12,4
Leeftijd bij mannen
15 tot 25 jr 19,0 23,0 2,3 4,5
25 tot 45 jr 41,0 46,8 6,7 9,7
45 tot 65 jr 61,6 62,2 12,4 13,3
≥65 jr 53,6 58,1 9,0 12,9
Leeftijd bij vrouwen
15 tot 25 jr 15,3 15,4 3,4 3,6
25 tot 45 jr 32,3 34,7 8,0 10,3
45 tot 65 jr 48,0 47,1 12,3 13,6
≥65 jr 55,9 55,4 14,2 17,0
Onderwijsniveau
Basisonderwijs 56,9 59,3 17,6 18,9
Vmbo b/k, mbo 1 52,4 56,6 11,7 15,8
Vmbo g/t, havo-vwo onderbouw 42,9 50,1 8,6 13,9
Havo, vwo, mbo 2, 3 en 4 39,9 44,9 6,9 10,8
Hbo, wo 34,7 38,9 5,2 7,0
Stedelijkheid
Zeer sterk stedelijk 40,8 42,4 10,6 10,8
Sterk stedelijk 42,7 46,8 9,7 11,9
Matig stedelijk 43,5 48,1 7,7 12,0
Weinig stedelijk 47,4 49,4 9,5 12,2
Niet stedelijk 47,0 50,3 9,7 12,0
% volwassenen naar geslacht, leeftijd, opleiding en woonomgeving volgens CBS
Samenvatting 5MPV3 – Floor Wilting
, BMI-score ≥ 25 jaar naar etnische groep en leeftijd, 2006 (in %)
90
80
70
Turken
60
50 Marokkanen
40 Surinamers
30 Antillianen
20 Autochtonen
10
0
18 - 24 jaar 24 - 39 jaar 40 - 54 jaar 55- 70 jaar
B. Etiologie
Risicogroepen voor ontwikkelen overgewicht en obesitas:
- Mensen met lage sociaal economische status (SES)
- Niet-westerse allochtonen
- Chronisch zieken en gehandicapten
- Mensen die stoppen met roken of met lichamelijke activiteit
- Zwangeren of vrouwen in menopauze
- Mensen met veranderde levensstijl door sociale verandering (huwelijk, pensioen)
- Personen met positieve familieanamnese m.b.t. overgewicht
Framingham-Heart study: cardiovasculaire studie die in 1948 begon
met ruim 5000 volwassen inwoners die nog steeds loopt, genoemd
naar het stadje met die naam in Massachusetts; veel kennis van
risicofactoren is uit deze studie afkomstig
Thrifty gene hypothesis: hypothese dat genen die de opslag van
energie in vet stimuleren (werken op hypothalamische pathway
die reageert op leptin) zijn gekozen door natuurlijke selectie in
het verleden doordat zij overleving promoten tijdens episodes van
hongersnood, die op dit moment met de huidige omgeving het
voedselinname stimuleren wat resulteert in verhoogd
lichaamsgewicht; verklaard maar voor 1% van de bevolking het
overgewicht; ontdekte mutaties zijn in MC4R en FTO
Drifty gene hypothesis: hypothese dat genen die de opslag
van energie in vet juist niet stimuleert zijn gekozen door natuurlijke selectie in
het verleden, die aanneemt dat onze obesogene genetische opmaak het resultaat is van de
accumulatie van mutaties; verklaard voor 30% van de bevolking het overgewicht, doordat hun genen
simpelweg niet ‘ drifted’ zijn
Social network theory: theorie (afgeleid uit de Verhoogde kans op overgewicht per sociaal contact
Framingham Heart Study) dat obesitas kan spreiden Vriend met overgewicht 57%
in sociale netwerken; doordat er geen effect te zien Broer of zus met overgewicht 40%
was bij directe geografische buren en de invloed van Echtgenoot met overgewicht 37%
geografische afstand op de sterkte van het effect bij
vrienden of broer of zus suggereert het onderzoek dat het effect niet wordt beïnvloedt door
gedeelde environmentele blootstelling
Psychosociale stress: chronische stress kan leiden tot gewichtstoename doordat stress resulteert in
verhoogde cortisol productie in hypothalamus, resulterend in verhoogde eetlust en abdominale
Samenvatting 5MPV3 – Floor Wilting