Angststoornissen
Specifieke fobieën Separatieangst Sociale angststoornis
Excessieve angst, kan niet weggeredeneerd worden, Overmatige angst om gescheiden te worden van huis en/of Een opvallende of persistente angst voor
buiten vrijwillige controle. 5 categorieën: dieren, degen aan wie men gehecht is. beschamende of vernederende situaties in
natuurverschijnselen, bloed injectie-verwonding, • 3 of meer criteria: sociale situaties. Criteria zijn hetzelfde als voor
situationeel, overig (overgeven) 1. Van streek als belangrijk persoon weggaat de specifieke fobie.
2. Extreme angst voor verliezen van belangrijke personen • Angst voor sociale situaties waarin andere
Criteria 3. Extreme bezorgdheid over gebeurtenis die tot scheiding mogelijk kritisch oordelen
• > 6 mnd aanhouden leidt • Men vreest negatief oordeel van andere/
• Het object/ situatie wordt vermeden of met 4. Niet van huis weg willen i.v.m scheiding van belangrijk angstverschijnselen
spanning doorstaan (bevriezen/ wegrennen) persoon • Sociale situatie roepen bijna altijd angst
• Een onmiddellijke angst- of vreesreactie treedt op 5. Extreme angst of tegen zin om alleen te zijn op
als de persoon blootgesteld wordt aan de fobische 6. Nergens anders willen slapen zonder een belangrijk • Sociale situatie worden vermeden/
stimulus. persoon spanning doorstaan
• Duidelijke buitenproportionele en directe angst voor 7. Nachtmerries over scheiding • Angst staat niet in verhouding met
een bepaald object of specifieke situatie. 8. Lichamelijke klachten wanneer men gescheiden is/ dit werkelijke gevaar
verwacht • > 6 mnd aanwezig
Kind • > 4 weken
Specifieke fobieën komen in normale ontwikkeling van Gedragingen kind
kinderen voor, maar verdwijnen dan weer. Jonge kind Somatisch: blozen, zweten, rusteloos, buikpijn,
• Somatisch: misselijk, verhoogde hartslag, moeite Algemene angst, nachtmerries, somatische klachten ziek zijn
met ademen
• Gevoelens: spanning, paniek, walging Ouder kind
• Gedrag: huilen, bevriezen, vastklampen, driftbuien Niet goed voelen, gedachtes over ziekte/ tragedie, apathisch/
• Beinvloed activiteiten van henzelf en familie depressief, tegenzin activiteiten doen met leeftijdgenoten, soms
suïcidaal gedrag om scheiding tegen te gaan
Selectief mutisme Agorafobie Schoolweigering (geen DSM diagnose)
> 1 maand niet kunnen spreken in sociale situaties Angst voor specifieke sociale situaties. Angst/ vrees om naar school te gaan en niet
waarin dit wel verreist is, terwijl je wel in staat bent te • Intense angst voor minimaal 2 van de volgende situaties: bedoelt als spijbelen.
spreken in andere situaties Reizen met ov, in open/ afgesloten ruimtes zijn, in rij/menigte • Symptomen van separatieangst
• Ontstaat meestal voor het 5e jaar staan, alleen buiten zijn • Vermijden sociale situaties
• Komt vaak tot uiting als kind naar school gaat • Angst om niet aan de situatie te kunnen ontsnappen en hulp • Schoolweigering kan manier van aandacht
niet beschikbaar is als men in paniek zou raken of gênant vragen zijn aan ouders
Gedragingen kind zou gedragen • Bekrachtigers tv-kijken
• Verlegen, teruggetrokken, angstig, aanhankelijk • Situaties roepen bijna altijd angst op en worden vermeden/
• Soms taalproblemen, eigenwijs, ongehoorzaam, met angst ondergaan
opstandig gedrag • > 6 mnd aanwezig
1
, Angststoornissen
Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) Paniekstoornis Paniekaanval (geen DSM diagnose*)
Buitensporige angst/ bezorgdheid over meerdere Paniekaanvallen is centraal element in de Afzonderlijke periode van intense onbehagen/ angst
gebeurtenissen/ activiteiten (niet 1 specifieke situatie!) paniekstoornis. (fear of terror) die plotseling opkomt en binnen een paar
Kind: 1 of meer symptomen: • Steeds terugkomende onverwachte minuten een piek bereikt.
• Rusteloosheid paniekaanvallen die gepaard gaan met min. 4 van • Cued = verwachte paniekaanval met duidelijke
• Vermoeidheid de paniekaanval kenmerken. trigger
• Concentratieproblemen • Min. 1 maand waarin men aanhouden bezorgd is • Uncued = onverwachte paniekaanval zonder
• Prikkelbaarheid over een nieuwe paniekaanval/ zich anders trigger
• Spierspanning gedraagt (vermijden)
• Slaapproblemen Minimaal 4 van de volgende kenmerken:
Kenmerken zijn > 6 mnd meer dagen wel dan niet Fysiek
aanwezig geweest. Kind 1. Hartkloppingen
• Cognitieve symptomen komen niet voor 2. Zweten
Kind • Lastige ontdekken of paniekaanval uncued /cued is 3. Trillen
• Angst over algemene levensomstandigheden: • Psychosociale stress vooraf (vb. angst om ziek te 4. Gevoel van verstikking
competentie, perfectionisme, financiën, hoge eisen, worden) 5. Gevoel van naar adem snakken
natuurrampen 6. Pijn op de borst
• Herhaaldelijke zoeken van geruststelling & Adolescent 7. Misselijkheid
goedkeuring • Meeste rapporteren fysieke symptomen 8. Duizelig
• Nerveuze gewoontes: nagelbijten & • 50% rapporteert cognitieve symptomen 9. Onvast
slaapproblemen 10. Licht in het hoofd
Volwassen 11. Koude rillingen
• Somatisch: hoofdpijn, buikpijn
• Wel cognitieve angsten 12. Verdoofd/ tintelend gevoel
Cognitief
Over-diagnostisering bij kinderen:
13. Angst om gek te worden
aparte stoornis of algemene kwetsbaarheid voor angst
14. Angst voor de dood
& emotie?
15. De-realisatie/ de-personalisatie
* Paniekaanvallen zijn onderdeel van paniekstoornis
maar kunnen bij alle stoornissen voorkomen.
2
, Angststoornissen algemeen
Diagnostiek Behandeling
Meerderen aspecten en meerdere informanten Trapsgewijs:
Tripartite model: beoordelingsmethoden die zicht richt op een of meer van de 3 Psycho-educatie uitleg over:
responssystemen (gedrag, cognitie, fysiologisch) • Angst
o Normale & overdreven angst
Laten leiden door: o Ontstaan angst
1. Kind/ adolescent zijn angst o 4 onderdelen van angstreactie
o Manier waarop angst wordt geconceptualiseerd • 3 triggers van angst
o Onderscheiden van ontwikkeling typische angsten 1. Situatie & plaatsen
o Ontwikkelingsveranderingen en verschillen in begrip en expressieve 2. Gedachtes
vaardigheden 3. Lichamelijke gevoelens
2. Cultuur, en etnische diversiteit • Instandhouding & verergeren van angstklachten
3. Omgeving 1. Cognitie
o Specifieke omgevingsgebeurtenissen 2. Vermijding = geen blootstelling aan angst (actieve/ passieve vermijding)
o Patronen van familie interacties en communicatie 3. Veiligheidsgedrag = om angstige situatie te doorstaan
o Reacties van volwassen/ leeftijdgenoten op het gedrag
o Problemen van andere gezinsleden CGT (vanaf 8 jaar)
• Cognitieve herstructurering
Interview & zelfrapportage o niet-helpende gedachtes vervangen door helpende gedachtes
Kind: Zelfbeoordelingsinstrumenten (kind is belangrijkste informatie bron) o begrijpen waar angst vandaan komt, relatie tussen 4 G’s
o inzicht; klachten worden veroorzaakt door angst
Ouders/ leerkrachten o inzicht; angst voor eigen automatische catastrofale gedachten
• Observaties & interview (4 angst kenmerken) • Exposure
• Vragenlijsten o Aanpakken van vermijdingsgedrag
• Gedragsbenaderingstesten o Leren; situatie is niet zo eng als gedacht
• Fysiologische opnames (minder vaak) o Leren; omgaan met spannende situaties
Meetinstrumenten Medicatie SSRI (antidepressiva)
• Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED-NL) Nooit eerste keus, alleen bij zware symptomen
• Youth Anxiety Measure (YAM-5) • Specifieke fobie: geen medicatie
• Fear Survey Schedule for Children (FSSC-R) • Paniekstoornis: medicatie + psychologische interventie
Functieanalyse Andere psychologische interventies
Analyse om te kijken welke functie het gedrag heeft. 3 vragen • Relaxatie
1. In welke situatie speelt het gedrag wel/ niet op? • Systematische desensitisatie (combinatie met exposure)
2. Wat is het probleemgedrag voor jezelf en anderen? • Modeling
3. Kosten & baten van de gevolgen van je gedrag • Contingency manement; operante principes (fobieën)
Meenemen • Preventie; vergelijkbaar met CGT
• Schoolweigering; kan verschillende oorzaken hebben
• Rol van ouders; kunnen klachten in stand houden
3
, Obsessieve-compulsieve stoornis en verwante stoornissen
Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) Verwante stoornissen
• Verzamelstoornis
Obsessies = dwanggedachtes, impulsen, voorstellingen die de betrokkenen niet kan • Trichotillomanie (eigen haren uittrekken)
onderdrukken of neutraliseren. • Excoriatiestoornis (pathologisch huidbrabben)
Onwillekeurige (niet realistische) gedachten of beelden (intrusies): ongewenst, raar, • Morfodysfore stoornis (stoornis in lichaamsbeleving)
ongewoon, herhaalde, opdringerige gedachte
Compulsies = dwanghandelingen, repetitieve handelingen of psychische activiteiten (tellen,
bidden) waartoe betrokken zich gedwongen voelt.
Gevoel de handelingen steeds te moeten herhalen om het gevaar te voorkomen: terugkerend,
stereotype gedrag
Egodystoon = buiten zichzelf, niet als eigen beleven
Criteria
• Aanwezigheid van obsessies, compulsies of beide die tijdrovend zijn of ernstig lijdensdruk
veroorzaken dan wel betrokkenen beperken in functioneren.
• Beiden handelingen zijn gericht op het voorkomen/ verminderen van angst, lijdensdruk of
een bepaalde gevreesde situatie
• Handelingen/ gedachtes nemen meer dan 1 uur per dag in beslag
• Er kan sprake zijn van goed/ redelijke of gering/ ontbrekend realiteitsbesef
• Er kan ook sprake zijn van een ticstoornis
Kind
• OCS continuüm; dunnen lijn tussen normale en abnormale handelingen.
• OCS gedachtes en handelingen zijn niet passend bij ontwikkelingsfase
4