Taak
1:
Machines
Wat
is
cognitiewetenschap?
Cognitiewetenschap:
• Wetenschap
die
zich
richt
op
de
studie
van
cognitieve
functies.
Onder
deze
functies
vallen
waarneming,
denken,
leren,
motoriek
en
taalgebruik.
(interdisciplinair:
psychologie,
neurowetenschap,
informatica,
linguïstiek
en
filosofie).
• De
wetenschappelijke
studie
van
mentale
processen
en
verschijnselen
en
intelligentie
bij
mens
en
dier.
Gaat
zowel
over
kennisverwerving
en
verwerking
als
over
het
vermogen
tot
redeneren
en
probleem
oplossen
(intelligentie)
en
het
gebruik
van
taal.
Cognitief
modelleren:
simulatie
van
de
mechanismen
van
het
denken.
Waarom?
• Precisie
(termen
als
bewustzijn,
creativiteit,
intuïtie
of
intelligentie.
Ook
termen
als
LTM,
STM
en
set-‐effect
moeten
sterk
gedefinieerd
worden.
• Transparantie:
je
kunt
zien
wat
er
precies
veranderd/gebeurd.
• Heuristieke
waarde:
met
programma’s
kun
je
ervoor
zorgen
dat
kinderen
sneller/
beter
leren.
Representatievormen:
logica,
symbolen
(productieregels),
concepten,
netwerken,
schema’s,
scripts,
frames,
beelden,
hybride
presentatie.
Klassieke
cognitiewetenschap:
je
hebt
een
representatie
van
de
wereld
en
die
moet
zo
goed
mogelijk
worden
weergegeven
en
uitgevoerd.
Cognitieve
architectuur:
Structuren
!
architectuur
"
Functie
Bricks,
neuronen
habituation,
cognition
Focus
op
structuur:
blijft
men
eindeloos
kijken
naar
details
van
het
brein.
Focus
op
functie:
blijft
men
eindeloos
kijken
naar
menselijk
gedrag.
Beste:
focus
op
architectuur!
Hoe
beïnvloeden
technische
ontwikkelingen
ons
leven?
CRUM(hoofdstroom
binnen
cognitiewetenschap):
Coputational
Representional
Understanding
of
mind
en
is
op
dit
moment
het
dominante
model.
Het
zegt
dat
de
geest
mentale
representaties
heeft
die
analoog
zijn
aan
datastructuren
en
computationele
procedures
die
gelijk
staan
aan
algoritmen.
Denken
=
mentale
representatie
+
computationele
procedures.
(verteld
door
de
computer
door
2
componenten:
Datastructuren:
staan
voor
mentale
representaties
en
algoritme:
computationele
procedures,
kunnen
regels
zijn
maar
ook
andere
dingen.)
CRUM
is
een
model
dat
de
brug
slaat
tussen
de
geest
en
computers,
dit
wordt
gedaan
met
analogieën.
CRUM
gebruikt
een
drie-‐weg
analogie
(complex
three):
• Mind
(geest).
• Brain
(hersenen),
parallelle
processen.
• Computation
(computers),
seriële
processen.
,De
modellen
die
met
CRUM
werken
ondergaan
een
bepaald
proces
met
4
elementen:
theorie,
model,
programma
en
platform.
• Een
cognitieve
theorie
bevat
een
representationele
structuren
en
deelprocessen
om
de
wereld
te
interpreteren.
• Een
computationeel
model
maakt
de
bovengenoemde
structuren
en
interpreteert
deze
met
een
analogie
van
computerprogramma’s
die
er
gegevensstructuren
en
algoritmen
van
maakt.
• Het
bovenstaande
model
wordt
ingevoerd
in
het
programma.
• Het
platform
is
waar
het
programma
op
loopt.
(bv.
een
computer)
De
analogie
tussen
geest
en
computer
kan
op
drie
niveaus
gebruikt
worden
van
de
cognitieve
theorieën:
• Ontdekken
• Modificeren
• Evalueren
De
theorie
wordt
geëvalueerd
aan
de
hand
van
deze
criteria:
1) Representationeel
vermogen:
wat
kan
die
verwerken?
Hoeveel
informatie
een
representatie
kan
verwerken/bevatten.
Vb.
hoog
representationeel
vermogen:
smartphone
(vaak
ook
hoge
computationeel
vermogen).
2) Computationeel
vermogen:
(wat
kan
er
met
de
representatie
gedaan
worden?
Kan
het
plannen?
Kan
het
beslissingen
maken
etc.:
hoe
krachtig
en
efficiënt
zijn
systemen:
a. Probleemoplossen:
plannen,
beslissen
en
uitleg
moet
verklaard
kunnen
worden.
b. Leren:
hoe
kan
een
probleem
de
volgende
keer
sneller
worden
opgelost.
c. Taal:
begrip,
productie
en
mogelijkheid
tot
leren.
Vb.
hoog
computationeel
vermogen:
smartphone
3) Psychologische
plausibiliteit:
hoe
doen
we
het?
Wat
doen
wij
als
mensen?
Hoe
komen
we
tot
het
oplossen
van
een
rekensom?
Komt
een
pc
op
dezelfde
manier
tot
het
oplossen
van
de
rekensom
of
niet?
Lage
psychologische
plausibiliteit:
hij
geeft
op
een
heel
andere
manier
antwoord.
Vb.
laag
psychologische
plausibiliteit:
smartphone
4) Neurologische
plausibiliteit:
werkt
het
op
dezelfde
manier
als
we
kennis
hebben
over
ons
brein
en
neuronen
etc.?
parallelle
systemen
zijn
makkelijker
te
verklaren.
Vb.
laag
neurologische
plausabiliteit:
smartphone
5) Praktische
toepasbaarheid(toepasbaar
op):
a. Onderwijs
b. Ontwerp
c. Intelligente
systemen
Theorie
die
aan
alle
5
deze
categorieën
hoog
scoort:
die
is
er
niet.
Uitdagingen
voor
CRUM
(beperkingen):
• situated
cognition:
CRUM
zet
mens
centraal,
omgeving
eromheen
is
ook
heel
belangrijk,
je
moet
ook
omgeving
erbij
betrekken
• distributed
cognition:
kennis
van
buitenaf
halen
(google
effect,
andere
mensen)
• dynamische
systeemtheorie:
CRUM
is
een
vaste
theorie,
maar
een
systeem
moet
zich
blijven
ontwikkelen
om
zich
optimaal
aan
te
passen
aan
de
omgeving.
• emoties
• bewustzijn
, Uncanny
Valley
De
Uncanny
Valley
is
een
hypothese
die
slaat
op
de
uitstraling
van
robots.
• Wanneer
robots
op
robots
lijken
en
zich
ook
als
robots
gedragen
dan
vinden
we
dat
leuk.
• Wanneer
robots
op
mensen
lijken
maar
nog
steeds
robotgedrag
vertonen
(niet
menselijk),
dan
hebben
mensen
een
aversieve
reactie.
Ze
lijken
dan
op
zombies
en
dat
vinden
we
eng.
• Wanneer
robots
op
mensen
lijken
en
zich
ook
zo
gedragen,
dat
ze
niet
van
een
gezond
persoon
onderscheiden
kunnen
worden,
dan
vinden
we
het
weer
leuk.
Er
is
een
hypothetische
2de
helft
toegevoegd.
• Die
beschrijft
dat
wanneer
veranderingen
worden
gemaakt
aan
gezonde
mensen
(voornamelijk
kleine
veranderingen,
deze
steeds
minder
menselijk
lijken
en
we
dat
weer
eng
gaan
vinden.
(mensen
met
snellere
cognitieve
capaciteit
kunnen
we
niet
begrijpen).
• Wanneer
de
veranderingen
nog
groter
worden
(mensen
met
vleugels)
dan
stoort
dat
weer
minder.
Wat
is
Marr’s
theorie
over
cognitiewetenschap?
Marr:
Je
probeert
op
verschillende
niveaus
aanknopingspunten
te
vinden
om
te
verklaren
hoe
mensen
zich
gedragen.
Deze
niveaus
zijn
psychologisch,
(neuro)biologisch,
computationeel
en
ecologisch.
Marr
stelde
dat
er
drie
algemene
vocabulaires
zijn
voor
de
omschriving
van
informatie
verwerkers.
Tri-‐Level
Hypothesis,
meerdere
verklaringsniveaus:
1. Computationeel
vocabulaire
(doel):
Hier
wordt
gekeken
naar
WAT
er
gedaan
wordt,
een
radio
is
er
om
naar
geluisterd
te
worden,
een
Xbox
of
Playstation
is
er
om
spellen
op
te
spelen.
Dit
is
een
generalisatie
van
de
functie
van
het
apparaat
zonder
specifieke
omschrijving
van
de
werking.
o Kennis-‐,
intentionele,
functionele
niveau
o Bijv.
mens
filtert
(ir)relevante
data
2. Representatie/procedureel
vocabulair
(en
algoritme):
Een
omschrijving
van
de
functie
van
het
apparaat.
Dit
heeft
verschillend
niveaus
op
basis
van
hoe
gedetailleerd
je
kijkt
(kijk
je
naar
de
hele
computer
of
naar
specifieke
programma’s).
Dit
onderdeel
zegt
dus
HOE
informatie
verwerkt
wordt
maar
niet
WAT
er
verwerkt
wordt.
o Algoritmische,
symbolische
niveau
o Bijv.
Hebbiaans
leren