Extramuraal blok 1
Hoorcollege week 1.1
DTF historie
• Overheid wil dit vormgeven door de toegankelijkheid van de eerstelijnszorg te verbreden
• KNGF: profilering en verdere professionalisering van de beroepsgroep
• 2004: resultaten projectgroep DTF
• Modules DTF
• Intergratie in het beroepsonderwijs
Screening
• Er zijn 8 stappen binnen het methodisch fysiotherapeutisch handelen.
• Screening is een specifieke invulling van stap 1 (aanmelding) stap 2 (anamnese) en stap 3
(onderzoek)
• Herkennen patroon (sign and symptomen/teken en symptomen)
• Conclusie: pluis/niet pluis
• Kan doorverwijzen naar huisarts, college, andere expert
▪ Patroon niet bekend
▪ Patroon bekend + therapeut is competent
▪ Patroon bekend + andere hulpverlener is (meer) competent
▪ Patroon bekend + verdenking ernstige pathologie
Er zijn vier hoofddomeinen waarop we screenen:
• Fracturen
• Maligniteiten
• Neurologische aandoeningen
• Ontstekingen
Rode vlaggen zijn alarmsignalen, kijken naar een logische verklaring.
• Generieke rode vlaggen waaronder medicijngebruik, en nachtelijk pijn
• Regiospecfieke rode vlaggen
• Tractus anamnese
• Nachtelijke pijn (ontsteking, tumoren)
• Houdings-/ bewegings gerelateerd
• Beloop
• Inventarisatie hulpvraag
Rode vlaggen (biomedische risicofactoren)
Gele vlaggen (psychosociale of gedragsmatige risicofactoren)
Blauwe vlaggen (sociale en economische risicofactoren)
Zwarte vlaggen (beroepsmatige risicofactoren)
▪ Anamnese voorgeschiedenis
▪ Anamnese huidige symptomen
1
,Provocatietest of neurologische test kunnen aanvullend worden gebruikt. Screening is nodig om
dingen uit te sluiten en niet te missen.
Sizer et all (2007) maar 1% van alle medische gevallen kom je ernstig tegen in de praktijk.
Klinische instabiliteit Panjabi
Stabiliteit van de wervelkolom en schouder volgens Panjabi
• Controle subsysteem neutraal
• Actieve subsysteem spieren
• Passieve subsysteem wervelkolom
Passief; kapsel, ligamenten, bot
Actief; musculatuur inclusief pezen
Controle; centraal en perifeer zenuwstelsel
Passief subsysteem:
• Veroorzaakt zelf geen bewegingen
• Begrenst de ‘neutrale zone’
• Nauwelijks weestand in de neutrale zone
• Monitoren houding en beweging door afferentie (gewrichtsensoren)
Passief subsysteem neutrale zone:
Kenneth (2000)
• beweging die optreedt rondom de neutrale stand • minimale passieve weerstand (neutrale zone)
• beweging die optreedt tegen de eindstand • een verhoogde passieve weerstand in (elastische
zone).
Dieën (2012) De neutrale stand van een gewricht wordt ook wel aan- geduid als de ‘neutrale zone’ en
is gekenmerkt door een lage stijfheid.
2
,Dysfunctie passief subsysteem:
• Afname neutrale zone → hypomobiliteit
• Toename neutrale zone → hypermobiliteit (lokaal, gegeneraliseerd, traumatisch,
functioneel)
Hypermobiliteit kan functioneel zijn, instabiliteit is pathologisch. Verminderde functionele stabiliteit.
Toename neutrale zone; Arthrokinematica. Toename translatie ten opzichte van de angulatie
(sneller / meer)
Compensatie in dysfunctie passief subsysteem:
Andere houding ander beweeggedrag, aanpassing activiteiten/participatie, aanpak van de oorzaak.
Ook in de actieve subsysteem kan dysfunctie zitten. (vb hamstring werkt niet goed dus stabiliteit
werking van de spier weg)
• Minder goed in staat functies (aangestuurd vanuit het controle subsysteem) uit te oefenen
• Kwaliteit van de motorfunctie neemt af
• Output is minder adequaat
• Consequenties voor de stabiliteit
Gevolgen kunnen zijn: stress, ziektes, pijn, immobilisatie, eenzijdig bewegen
Compensatie bij dysfunctie actief subsysteem:
• compensatie door inzet andere musculatuur
• compensatie door passieve stabiliteit (ook uitwendig)
• compensatie door ander beweeggedrag (vermijden?)
• compensatie door andere activiteiten / participatie
• aanpak van de oorzaak
Controle subsysteem: ontvangt afferente info van actief en passief subsysteem,
informatieverwerking, aansturen actief subsysteem om stabiliteit te waarborgen.
Actieve stabiliteit Comerford
• Local stabiliser
• Global stabiliser
• Global mobilser
Local stabiliser:
• aanspannen om de weerstand tegen bewegen te vergroten
• aanspanning leidt niet tot bewegen (Osteokinematica)
• aanspannen leidt tot druk in het gewricht en excentrisch
• artrokinematische sturing
• activiteit onafhankelijk van bewegingsrichting
• continu actief tijdens beweging
• proprioceptieve input
• overbruggen één gewricht
• geen antagonisten, diep gelegen
Voorbeelden: m. transversus abdominis, m. multifidus, m. subscapularis, m. gluteus maximus.
3
, Global stabiliser:
• excentrisch controleren Range Of Motion (ROM)
• concentrisch gedurende hele ROM
• isometrisch tegen de zwaartekracht
• niet continu actief en beïnvloed door antagonisten
• actief in bepaalde richtingen
Voorbeelden: m. ters major, m. biceps brachii, m. triceps brachii, m. pectorali minor
Global mobiliser:
• Torque (rotatie om een as)
• Beweging veroorzaken
• Concentrische functie
• Actief in bepaalde richtingen
• Schok absorptie
• Korte duur aanspanning
• Oppervlakkig gelegen
Voorbeelden: m. deltoideus, m. levator scapulae, m. trapezius pars descendes, m. latissimus dorsi.
Local stabilizers:
• reactie op pijn is afname functie
• verlies van controle in de neutrale zone
Global stabilizers / mobilizers:
• reactie op pijn is hypertonie
• verlies van controle tijdens (grote) bewegingen
Subacromiaal pijnsyndroom (SAPS) er is mogelijk sprake van een SAPS op basis van een verminderde
functionele stabiliteit van het glenohumerale gewricht.
• Passief subsysteem; toename neutrale zone (minder wrijving tijdens bewegingstraject,
toename eindstandige ROM (laesie remmende structuren)
• Actief subsysteem; spierfunctie (kracht, uithoudingsvermogen, snelheid)
• Controlerend subsysteem; Propriocepsis, geleiding, coördinatie
Interventie
• Het actief subsysteem is het beste trainbaar
• Passief subsysteem kan herstellen na schade
• Controle subsysteem door aanleren/herleren motorische patronen
4