Een volledige samenvatting van alle voorgeschreven literatuur, rechtspraak, uitgewerkte kennisclips, en de uitwerking met aanvullende aantekeningen van de onderwijsgroep, voor bijeenkomst 6 voor het vak Bewijs in strafzaken.
Bijeenkomst 6: Het vonnis: bewijsconstructie en
motivering
In de voorgaande bijeenkomsten hebben we kunnen vaststellen dat bewijzen
allesbehalve eenvoudig is. De rechter dient rekening te houden met het dossier zoals dat
is aangeleverd door het OM, de wettelijke bewijsregels, de rechten van de verdediging,
de grenzen en invulling van de verschillende onderdelen van de tenlastelegging enz.
Bovendien geldt dat beslissingen in strafzaken vaak onder tijdsdruk moeten worden
genomen en niet zelden emotioneel beladen zijn. Bewijzen is dus een lastige
aangelegenheid en volledige zekerheid is niet haalbaar. Niet voor niets zijn er
controlemechanismen zoals het systeem van rechtsmiddelen (hoger beroep, cassatie,
herziening) waarbij overigens dient te worden opgemerkt dat de cassatierechter zich in
beginsel niet bemoeit met de beoordeling van het bewijs: het is vaste rechtspraak dat
vaststellingen en gevolgtrekkingen door de feitenrechter door de Hoge Raad slechts op
hun begrijpelijkheid en dus marginaal kunnen worden getoetst.
De onvermijdelijke onzekerheid die met de bewijsbeslissing gepaard gaat, neemt echter
niet weg dat van de strafrechter mag worden verwacht dat hij op een behoorlijke wijze
verantwoording aflegt van de wijze waarop hij de bewijsvraag beantwoord heeft, c.q. van
de betekenis die hij aan het bewijs heeft toegekend. Een dergelijke uitleg is ook
noodzakelijk om controle in hoger beroep dan wel cassatie mogelijk te maken. Een en
ander brengt mee dat de strafrechter in ieder geval de bewijsbeslissing dient te
motiveren c.q. de bewijsconstructie moet opnemen in het vonnis (art. 359 lid 3 Sv).
Daarin dient het verband te worden gelegd tussen het bewijsobject – de tenlastelegging –
en het bewijsmateriaal en dient inzicht te worden verschaft in welke feiten en
omstandigheden de doorslag hebben gegeven. Er is lange tijd veel kritiek geuit op de
motivering van vonnissen in zijn algemeen en de bewijsbeslissing in het bijzonder.
Bewijsbeslissingen zouden willekeurig zijn, onvoldoende of gebrekkig zijn gemotiveerd en
onduidelijk zijn geformuleerd. Het is op zichzelf begrijpelijk dat rechters soms
terughoudend zijn in het motiveren van hun beslissingen: motiveren maakt een vonnis of
arrest immers kwetsbaar. In de woorden van prof. Y. Buruma: “Een wetenschappelijk
artikel kan sterk zijn als vier van de vijf argumenten houtsnijden: een arrest wordt
vernietigd als een van de vijf argumenten geen hout snijdt. Elke zin te veel maakt
kwetsbaar. De motivering in termen van verankering van bewijsmateriaal is daarom in uw
en mijn ogen soms akelig dun”. De kritiek op de gebrekkige motivering van
strafvonnissen heeft een aantal jaren terug geleid tot twee belangrijke veranderingen: de
invoering van de zogenaamde PROMIS-werkwijze die tot een meer verhalende
uiteenzetting van het bewijs noopt en de aanscherping van de motiveringsverplichting
van art. 359 lid 2 tweede zin Sv (de responsieplicht in geval van zogenaamde
‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunten’).
Literatuur
A.N. Biersteker en B. de Wilde, Het gebruik van kennelijk leugenachtige
verklaringen van verdachten in bewijsmotiveringen.
Het uitgangspunt van het strafrechtelijke bewijsrecht is dat alleen redengevend
bewijsmateriaal ten grondslag mag worden gelegd aan de bewijsbeslissing. Wanneer
bepaald bewijsmateriaal geen directe of indirecte bijdrage kan leveren aan het bewijs van
het ten laste gelegde feit, zal het in beginsel als niet-redengevend moeten worden
aangemerkt. Dat geldt in het bijzonder wanneer een bepaalde verklaring onverenigbaar
is met het in de tenlastelegging beschreven scenario. Deze zal dan geen functie mogen
hebben bij de onderbouwing van de bewijsbeslissing. Ten aanzien van verklaringen van
verdachten kan dit echter anders zijn. De Hoge Raad gaat ermee akkoord dat de rechter
een verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtig bestempelt en de
leugenachtigheid vervolgens een rol laat spelen in de bewijsmotivering. Daarbij moeten
wel bepaalde voorwaarden in acht worden genomen. De term ‘kennelijk leugenachtig’
impliceert ten eerste dat ander bewijsmateriaal beschikbaar is, op basis waarvan
redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de verdachte een valse verklaring heeft
afgelegd en ten tweede dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd.
, Het enkele opzet op het afleggen van een valse verklaring volstaat echter niet. De
verdachte moet hebben gelogen met het specifieke doel om ‘de waarheid te
bemantelen’,
Het bewijs dat de verdachte een valse verklaring heeft afgelegd
Een valse verklaring is een verklaring die in strijd met de waarheid is afgelegd. Het
enkele feit dat een verklaring onaannemelijk is, is daarvoor niet voldoende. Dat een
verklaring vals is, moet de rechter aantonen aan de hand van wettige bewijsmiddelen.
Daaruit blijkende feiten en omstandigheden moeten in strijd zijn met de verklaring van de
verdachte en de juistheid ervan uitsluiten. In cassatie toetst de HR het oordeel van het
Hof op dit punt op begrijpelijkheid. Daarbij wordt de door de rechter gegeven motivering
waarom sprake is van een valse verklaring beoordeeld. Dat uit andere bewijsmiddelen
moet blijken dat een verklaring niet in overeenstemming met de waarheid is afgelegd,
zegt nog niets over de wijze waarop de valsheid mag worden vastgesteld.
Dat een verklaring van een verdachte vals is, kan uiteraard ook op andere soorten
bewijsmateriaal dan getuigenverklaringen worden gebaseerd. Hoe sterker dat andere
bewijsmateriaal is, des te eerder zal de rechter mogen aannemen dat de verdachte een
valse verklaring heeft afgelegd. Daarbij zullen het type bewijsmateriaal en de
hoeveelheid bewijsmateriaal waaruit de valsheid blijkt, een rol kunnen spelen. Bijv.
camerabeelden. Op bewijsmateriaal met een grotere kans op onbetrouwbaarheid zal de
rechter minder snel de leugenachtigheid van de verklaring van een verdachte kunnen
baseren. Uiteraard gaat het niet alleen om het type bewijsmiddel, maar voornamelijk om
de inhoud daarvan. Rechters hanteren niet altijd logische redeneringen als het gaat om
het afleiden van valsheid uit ander bewijsmateriaal en nemen soms wel heel gemakkelijk
aan dat de verklaring van een verdachte onverenigbaar is met ander bewijsmateriaal.
Hoewel het uitgangspunt is dat de valsheid van de verklaring van de verdachte
moet kunnen worden gebaseerd op bewijsmiddelen, lijkt de Hoge Raad ruimte te laten
voor het vaststellen van leugenachtigheid op een andere manier. Wanneer de valsheid
niet mag worden gebaseerd op gegevens van algemene bekendheid, zou dat onzes
inziens een onterechte beperking zijn. De onjuistheid van de verklaring kon in deze zaak
immers zonder bewijsmiddelen worden vastgesteld. Feitenrechters beschouwen
verklaringen van verdachten waarin zeer onwaarschijnlijke scenario’s worden
gepresenteerd soms als kennelijk leugenachtig vanwege de onaannemelijkheid dat de
verklaring juist zou zijn.
Het bewijs van opzet
Een valse verklaring is pas een leugen wanneer de verklarende persoon opzet heeft op
het afleggen van een valse verklaring. Wanneer kan worden vastgesteld dat een
verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard, is immers denkbaar dat hij dit niet
willens en wetens heeft gedaan, maar zich heeft vergist. Heeft hij zich niet vergist, dan is
de enkele leugenachtigheid niet redengevend. Er moet kunnen worden aangenomen dat
de verdachte heeft gelogen met het doel de waarheid te bemantelen. Het opzet kan
worden afgeleid uit de term ‘leugenachtige verklaring’ en het oogmerk uit de zinsnede
‘bedoeld om de waarheid te bemantelen’. De Hoge Raad heeft bovendien geen duidelijk
onderscheid gemaakt tussen het opzet op de valsheid en het oogmerk de waarheid te
bemantelen. Wanneer dat opzet ontbreekt, kan het oogmerk uiteraard evenmin worden
aangenomen. Anderzijds kan worden gesteld dat wanneer het oogmerk wordt
aangenomen, dit impliceert dat de rechter opzet op de valsheid heeft aangenomen.
Wanneer een rechter beslist over opzet of oogmerk, doet hij dat in het algemeen
in het kader van de beoordeling of een onderdeel van de tenlastelegging kan worden
bewezen. Opzet bij leugenachtigheid van verklaringen van verdachten wordt in een
andere context beoordeeld. Het gaat om opzet binnen een bijzondere bewijsconstructie.
Het is daarom de vraag aan welke regels de rechter gebonden is bij het aannemen van
het opzet. Het aannemen dat een verdachte heeft gelogen met een bepaald doel zal in
ieder geval moeten voldoen aan de eis van begrijpelijkheid.
Opzet op het afleggen van een valse verklaring
Wanneer een rechter die een leugenachtige verklaring in een bewijsmotivering wenst op
te nemen, aanneemt dat die verklaring vals is, neemt hij bijna altijd ook aan dat de
verdachte opzettelijk vals heeft verklaard. Doorgaans wordt volstaan met het de
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper shannonstiels. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,39. Je zit daarna nergens aan vast.