Samenvatting: Tijdvak 1
Jagers & Boeren
Paragraaf 1: Jager-Verzamelaars
De mens is geëvalueerd uit verschillende menssoorten. Zo’n 2,5 miljoen jaar
geleden in Oost-Afrika zijn de eerste tekenen gevonden van de eerste
mensachtige.
De Homo sapies = de denkende mens, het huidige mensensoort dat ongeveer
200.000 jaar bestaat. Ook hier zijn de eerste resten gevonden in Oost-Afrika,
maar vanuit daar heeft de mens zich over heel de wereld verspreid. Rond
120.000 jaar geleden waren ze in het Midden-Oosten en rond 60.000 jaar geleden
hadden ze via Azië en de Indonesische eilanden Australië bereikt.
In de gebieden waar de moderne mens binnentrok woonde sinds lange tijd
mensachtige van een ander soort Neanderthalers. De moderne mens heeft
waarschijnlijk de Neanderthalers vermoord. Vanaf zo’n 30.000 jaar geleden had
de moderne mens het rijk alleen.
Biologische ontwikkeling van de mens behoort tot de paleoantropologie.
De periode zonder geschreven bronnen wordt ook wel ‘prehistorie’ genoemd,
deze tijd gaat dus vooraf aan de eigenlijke geschiedenis. Prehistorie is
opgedeeld in periodes:
Oude Steentijd (Paleolithicum) tijd van jager-verzamelaar
Midden Steentijd (Mesolithicum) tijd van aanzetten tot een
boerencultuur
Nieuwe Steentijd (Neolithicum) tijd van de landbouwers
Bronstijd
IJzertijd
De naam van de prehistorische tijden verwijzen naar het materiaal van de meest
aangetroffen voorwerpen (steen, brons en ijzer), maar er zijn ook veel
voorwerpen van andere materialen gemaakt: van hout, been en gewei
bijvoorbeeld. Er is ook sprake geweest van overlapping in materiaalgebruik.
De eerste landbouwculturen ontstonden zo’n 10.000 jaar geleden in het Midden-
Oosten. In het huidige Nederland vinden we de oudste landbouwers rond 5300
vC. In Australië bestonden rond 1950 culturen van jager-verzamelaar. In elke
gebeid eindigde de oude steentijd op totaal verschillende tijdstippen. In het
overstrominggebied van de grote rivieren van Irak tot Egypte ontstond het schrift
rond 3000 vC. Over onze gebieden werd voor het eerst geschreven door de
Romeinen rond het begin van de christelijke jaartelling.
Archeologen hebben veel over de cultuur van de jager-verzamelaar geleerd door
recente jagers-verzamelaars te besturen zoals die van Australië of de Eskimo’s.
De prehistorie heeft verschillende ingrijpende klimaatsveranderingen gekend,
bekend zijn de ijstijden met daartussenin warmere perioden. Laatste ijstijd begon
ongeveer 60.000 jaar geleden en eindigde zo’n 12.000 jaar geleden. De
gevolgen van de laatste ijstijd zijn enorm: eerst toendra klimaatsverandering
rendieren vertrokken nieuwe diersoorten en loofbomen Smeltende ijs
steeg zeespiegel en Engeland werd eiland.
,Jagen en verzamelen
Het rondzwervende bestaan was niet eenvoudig en goede samenwerking was
vereist, zeker in de tijd waarin men alleen beschikte over zeer eenvoudige
wapens. Uit vondsten is gebleken dat de oudste mensen de jacht op groot wild
wel beheerste, net als de Neanderthalers. Ze gebruikte dus niet enkel
ongesteelde stenen bijlen (vuistbijlen) maar lokte de kuddes naar de plek waar
bewapende jagers met speren hen opwachtte. Dit laat blijken dat goede
afspreken moesten worden gemaakt tussen grote groepen mensen.
Ze hadden kennis nodig van het gebied waarin ze zich bevonden en konden niet
lukraak rondtrekken. Ze moesten weten waar water te vinden was, hoe en
wanneer de dieren door het gebied trokken en welke diersoorten op welke
plaatsen vast verleven. Een besef van tijd en wisseling van seizoenen was hierbij
van groot belang, omdat activiteiten moesten worden gepland. Ze moesten ook
weten waar en wanneer eetbare planten groeiden en hoe ze aan het vuursteen
konden komen voor hun werktuigen. In extreem koude periodes trokken de jagers
zich terug naar Zuid-Europa, hun wildprooi achterna. Pas met het aflopen van de
laatste ijstijd, rond 13.000 vC., was er ook in Noordwest-Europa sprake van een
min of meer permanente bewoning. Na het opdringen van de loofbossen vormde
ook hier het standwild (dieren die ter plaatse overwinterden) de prooi.
- Waarom hielden mensen zich bezig met de zo complexe jacht op grote
dieren en beperkten zij zich niet tot het veel eenvoudigere verzamelen van
voedsel?
1. De homo sapiens hebben vijf keer zoveel hersenvolume als op grond van zijn
lichaamsgewicht mag worden verwacht. Hersenen gebruiken relatief veel
energie, negen keer zoveel als eenzelfde hoeveelheid spieren of bot. Het is dus
kostbaar om zoveel hersenen te hebben. Daarnaast is nog een
energieverslindend orgaan het spijsverteringskanaal. Als hierop bezuinigd kon
worden konden de hersenen groeien. Een spijsverteringskanaal van een planten
etende soort is veel langer dan dat van een soort die (ook) vlees eet. Het spijs
verteringskanaal van mensen is relatief kort omdat ze ook vlees eten. De energie
die hierdoor werd “bespaard” konden de hersenen dan weer gebruiken.
2. Grootste deel van de calorieën kwam van het verzamelen van voedsel, en niet
uit de jacht. Over het jagen van de vroege mensen is uit vondsten echter veel
meer bekend dan over het verzamelen. Bij het vermemelen moet in elk geval niet
alleen maar worden gedacht aan het relatief gemakkelijke plukken van rijpe
vruchten. Soms ging het ook om moeizaam opgraven van eetbare wortels, of om
het risicovol oogsten van bijenhoning.
Nomadische leven en rolpatronen
Tot het einde van midden steentijd menselijke nederzettingen van tijdelijke
aard.
Een groot kamp kan een plaats zijn geweest waar grote groepen, misschien
clans, zich op vaste moment verzamelden voor rituelen, een huwelijksmarkt en
uitruil van materialen. Een huwelijksmarkt was nodig om inteelt te voorkomen. Er
zijn verschillende vormen van nomadisch leven, aangepast aan klimaat en
omgeving. Sommige groepen verplaatsen hun hele kamp als de
bestaansmiddelen in een bepaald gebied uitgeput raakten. Andere groepen
hadden een min of meer permanent basiskamp, van waaruit ze kleinere kampjes
stichtten met een bijzondere functie.
Er was een duidelijke verdeling van taken tussen man en vrouw biologische
gegevens: man heeft gemiddeld meer spierkracht en vrouw wordt belemmerd in
,bewegingsvrijheid door zwangerschappen en borstvoeding. De vrouw verzamelde
dus het plantaardige voedsel. Daarnaast had degene die het sterkste was meer
zeggenschap over zaken als voedsel en voortplanting. En de succesvolle jagers
hadden ook meer aanzien. In de eerste landbouwculturen zien we die positie nog
versterkt terug.
Kunst en symbolisch denken
Jagers-verzamelaars maakten niet alleen nuttige voorwerpen. Prehistorische
kunstuitingen stammen meestal uit het laatste deel van de oude steentijd. Ze zijn
op zijn hoogst 30.000 jaar oud. Het doel was waarschijnlijk in tijden van schaarste
de vruchtbaarheid van mens en dier te vergroten en ervoor te zorgen dat er
voldoende jacht wild was. De jagers-verzamelaars schreven aan afbeelding
een magische kracht toe. In de grotten werkten de makers onder slechte
lichtomstandigheden en uit het hoofd. Hun afbeeldingen zijn soms verassend
natuurgetrouw. Op den duur bleef alleen de essentie van de afbeelding over,
omdat sommige zo vaak opnieuw werden afgebeeld. Het maken van
afbeeldingen vereist symbolisch denken. De Neanderthalers of misschien zelfs
eerdere mensachtige konden waarschijnlijk ook symbolisch denken. Symbolisch
denken is verbonden met taal: klanken die iets anders voorstellen.
Bekend: de Chauvet-grot die in 1994 werd ontdekt in de Franse Ardèche.
Sommige afbeeldingen in deze grot worden geschat op 31.000 jaar oud.
Dood en hiernamaals
Net als dieren hebben de oudste mensen aanvankelijk hun doden gewoon ergens
achtergelaten. De homo sapiens echter begon op een zeker moment zijn doden
te begraven. Maar niet iedereen werd zorgvuldig begraven, alleen met
belangrijke doden gebeurde dat. Doordat de dode bepaalde dingen werd
meegeven zoals sieraden en gebruiksvoorwerpen wordt duidelijk dat ze geloofde
in het hiernamaals. Zowel bij de Neanderthalers als bij de vroege moderne mens
was er sprake van kannibalisme. De reden hiervoor kan zijn dat men zich de
levenskracht van bepaalde overledenen toe wilde eigenen.
Bekend: Het mannetje van Willemstad, werd in 1968 gevonden tijdens de aanleg
van de Deltawerken. Gevonden tussen de wortels van een eik, beeldje van
ongeveer 12 cm hoog. Mannetje is zo’n 7500 jaar oud middensteentijd
Paragraaf 2 : De komst van de landbouw
De landbouwrevolutie wordt ‘neolithische revolutie’ genoemd, omdat zij aan het
begin stond van de nieuwe steentijd, het neolithicum.
De uitving van de landbouw
Rond 9000 v.C. leefde in de streek van Jericho en de Dode Zee het volk van de
Natufiërs. Zij waren jager-verzamelaars. Door het bijzondere gebied wilde ze op
één vaste plaats blijven wonen. Ze bouwde stevigere huizen dan een
rondtrekkend volk zich doorgaans kon veroorloven. Door de verandering van het
klimaat die samenhing met het einde van de laatste ijstijd verdwenen de wilde
kuddes waarop de Natufiërs jaagden uit hun gebied. Hierdoor werden ze
gedwongen meer te gaan doen met hun plantaardige voedsel en daarvoor
ontstonden steeds meer mogelijkheden. Het plantaardige voedselpakket van de
Natufiërs bestond uit wel 50 soorten verschillende wilde planten.
,De zaden van grasachtige planten zoals wilde tarwe en gerst worden normaal
gesproken door de wind verspreid. Ze zijn heel klein en bevatten betrekkelijk
weinig voedingswaarde voor mensen. Er ontstonden echter varianten van de
wilde tarwe die grotere korrels bevatten, korrels die bovendien steviger aan de
halmen vastzaten, zodat ze niet zomaar door de wind konden worden losgemaakt
en verspreid. Het ligt voor de hand dat de mensen bij hun verzamelactiviteiten
juist die halmen graag uitkozen. Bovendien zullen tussen de verzamelde halmen
sowieso relatief veel ‘zware’ hebben gezeten, alleen al doordat de zaadjes er niet
uit vielen, wat bij de ‘lichte’ wel gebeurde. Zo vond vanzelf een selectie
plaats.
De Natufiërs kregen in de gaten dat ze de zware tarwekorrels zelf moesten
uitzaaien omdat de wind deze niet verspreidde en als je niks deed leverde dat
alleen relatief lichte en waardeloze tarwehalmen op. De plant en de mensen
werden op deze manier voor hun voortbestaan van elkaar afhankelijk. Met het
zaaien van tarwe en gerst was een belangrijke sta gezet: zelf voedsel produceren
in plaats van het te halen uit de natuur.
Mensen kregen ook in de gaten dat het houden van dieren meer opleverde dan
het jagen op dieren. Veel jachtdieren konden het vlees, de huid, de botten en het
eventuele gewei eenmalig worden gebruikt. Als je dieren ging houden, kon je ook
de melk en de wol benutten, producten die steeds opnieuw terugkwamen. De
mensen selecteerde alleen de dieren die onnatuurlijk veel melk en wol
produceerde, deze zouden in de natuur niet overleven maar door de selectie van
de mens wel. Hierdoor ontstonden diersoorten die alleen konden voortbestaan als
ze door mensen gemolken of geschoren werden.
Er ontstonden nieuwe samenhangende technieken. De wol werd gesponnen en
geweven, wat materiaal opleverde voor een nieuw soort kleding. De melk kon
gebruikt worden om er gemengd met graan een soort pap van te maken.
De vroege boeren hadden helemaal niet zo een mooi leven vergeleken met de
jager-verzamelaars. Ze moesten veel harder werken om aan hun voedsel te
komen, een boer moet dagelijks aan de slag. Daarnaast was het risico van een
mislukte oogt erg groot. Toch leidde een boerencultuur tot een sneller groeiende
bevolking. Het bood kennelijk een zekerder bestaansbasis dan jacht en
verzamelen. De groei van de bevolking zorgde ook voor een versterking van de
trend naar meer landbouw.
Gebruiksvoorwerpen en aardewerk
Er waren bij een landbouwcultuur andere werktuigen en gebruiksvoorwerpen
nodig dan bij een cultuur van uitsluitend jager-verzamelaars. Zo waren er sikkels
nodig om graant te oogsten. Een opvallende vernieuwing in de nieuwe steentijd
waren de fraai gepolijste geslepen stenen bijlen. Deze werden gemaakt omdat
je er beter bomen mee kunt omhakken. Grootschalig omhakken van bomen was
voor landbouwers noodzakelijk omdat ze akkers moesten kunnen aanleggen en
meer bouwmateriaal nodig hadden voor hun grotere, permanente woningen.
Andere voorwerpen van landbouwers: hakken om de grond los te woelen,
maalstenen die graankorrels tot meel konden malen. Een maalsteen is typisch
een voorwerp van een cultuur met een vaste woonplaats, net als aardewerk, die
kon je niet meeslepen.
, Het aardewerk uit de nieuwe steentijd bestaat in allerlei vormen en met
verschillende varianten van versiering. Op grond van het aangetroffen aardewerk
worden verschillende prehistorische culturen onderscheiden:
Bandkeramiek : 5300 en 4800 vC Zuid-Limburg
Trechterbeker: 3500 en 2700 vC de hunebedbouwers in Drenthe
Klokbeker: rond 2200 vC Veluwe
Hunebedden: gemaakt door vroege boerencultuur in Nederland: de
trechterbeker. Gemaakt van zwerfstenen die zo’n 150.000 jaar geleden met
het landijs van de voorlaatste ijstijd waren opgestuwd. Ze zetten twee rijen
stenen rechtop en legde daarop grote dekstenen. Hoe ze dat technisch deden is
onbekend. De ruimte tussen de stenen werd met kleine steentjes en aarde
afgedekt. Zo ontstond een kunstmatige grot die diende als begraafplaat voor
aanzienlijke.
Omdat veel hunebedden in een bepaalde richting staan denken ze dat de
hemellichamen een rol speelden in de cultus die rond de hunebedden moet
hebben bestaan. Veel hunebedden zijn weggehaald door een tekort aan
voldoende steen, zoals bijvoorbeeld in de Middeleeuwen.
Vaste woonplaatsen
Neolithische culturen onderscheidden zich door hun vaste woonplaatsen =
sedentair. De jager-verzamelaars waren nomadische culturen. Het vroegste
voorbeeld van zo’n sedentaire nederzetting op het huidige Nederlandse
grondgebied is tussen 1958 en 1963 opgegraven in de Zuid-Liburgse dorpen
Elsloo en Stein. In deze bandkeramische nederzettingen bleken grote boerderijen
te hebben gestaan met een lengte van 25 tot 30 meter en een breedte van 6 tot
7 meter. Het dak werd omhoog gehouden door vijf rijen van stevige eikenhouten
palen. De wanden waren grotendeels van gevlochten takken waarover leem was
gestreken. Een deel van de wanden was helemaal van houten planken,
waarschijnlijk ivm die kant veel wind. Latere huizen werden steeds kleiner. Alleen
het huis dat wordt beschouwd als dat van ‘de hoofdman’ bleef steeds even groot
en stevig. Het verschil tussen gewone inwoners en de aanzienlijkste werd steeds
groter.
Bekend: veenlijk uit het dorpje Yde in Drenthe. Hier is een gezichtsreconstructie
van gemaakt en daarna een wassen beeld. Het meisje hoorde tot een
landbouwerscultuur uit de ijzertijd en was ongeveer 16 jaar oud. Ze is gewurgd
met een bandje die bij haar is gevonden, en de helft van haar haar was
geschoren. Het meisje liep mank en is misschien hierdoor als minderwaardig
beschouwd en geofferd, of ze is gestraft.
Bezit en sociale gelaagdheid
In landbouwculturen was bezit veel belangrijker dan in culturen van jager-
verzamerlaars. Een nomadisch bestaan zorgt ervoor dat je meer kan bezitten.
Het gaat dan niet enkel om de goederen maar ook om het bezit in
landbouwgrond. Iemand die akkers heeft aangelegd, zal sneller geneigd zijn dat
stuk van de aarde als zijn eigendom te beschouwen. In boerenfamilies ontstond
erfrecht voor de roerende en onroerende goederen. Om het voortbestaan van
de familie te verzekeren of het bezit te vergroten was het uithuwelijken van
vruchtbare dochters erg belangrijk. Door toename van bezit vergrootte ook de
sociale ongelijkheid. Waar de landbouw overschotten opleverde, maakte zij het
ook het ontstaan mogelijk van groepen niet-productieve leden van de
samenleving, bijvoorbeeld priesters en mensen die leiding moesten geven. Zulke
mensen ontleende status aan hun speciale positie. De ongelijkheid tussen
mensen wordt ook duidelijk uit de begravingen.