1.Consumptie
1.1 Keuzeproblemen
Behoeften
- Basisbehoeften, eerste levensbehoeften. Voedsel, kleding en een dak
- Overige behoeften, secundaire behoeften, luxe behoeften. Overige dingen. Uitgaan,
sport, computer. Deze behoeften maken het leven “aangenamer”
Goederen
- Stoffelijke goederen, kan je aanraken. Flesje frisdrank of een cd.
- Onstoffelijke goederen, kan je niet aanraken. diensten zoals de dokter of kapper.
Consumeren.
Het kopen van goederen of diensten om te voorzien in je behoeften.
- Verbruiksgoederen of niet-duurzame consumptiegoederen.
Zijn na 1 keer verbruikt. (snacks, concert)
- Gebruiksgoederen of duurzame consumptiegoederen. Kan je meer dan 1 keer
gebruiken. (scooter of tablet)
Schaarste
- De spanning tussen alle behoeften van mensen en de middelen om deze behoeften
te vervullen
Welvaart
- Welvaart neemt toe zodra schaarste afneemt. Je kan meer behoeften vervullen.
1.2 ruilen en geld
ruilsoorten
- directe ruil of ruil in natura, goederen en diensten worden tegen goederen en
diensten geruild. (ik repareer jou scooter als jij mijn kamer schildert)
- indirecte ruil, goederen en diensten worden geruild tegen geld (ik koop/ruil een
filmkaartje voor 7,50)
arbeidsverdeling/arbeidsspecialisatie
hier is sprake van als mensen zich bezig houden met een deel van het totale productieproces
- technische arbeidsverdeling, specialisatie in een bedrijf (leidinggevend of
uitvoerend)
- Maatschappelijke arbeidsverdeling, specialisatie tussen bedrijven (bloementeelt of
elektronische apparaten)
Voordelen arbeidsverdeling: productie per mens stijgt en er is toename van indirecte ruil.
, Geldfuncties
- Ruilmiddel, om goederen en diensten te kopen
- Rekenmiddel, om waarde te vergelijken en ermee te rekenen
- Spaarmiddel, bewaren voor later
Geldsoorten
- Chartaal geld, munten en bankbiljetten
- Giraal geld, een betaalrekening bij een bank.
1.3 Inkomens
Inkomensbegrippen
- Inkomen in geld, loon, uitkering, schenking
- Inkomen in natura, auto of laptop van de zaak
- Nominale inkomen, inkomen uitgedrukt in een geldbedrag
- Reële inkomen, hoeveel goederen en diensten je kunt kopen.
- Modale inkomen, het meest voorkomende inkomen. Ongeveer 36.000 inc.
vakantietoeslag. Per maand bruto 2.773 en netto 1.996
- Gemiddelde inkomen, totaal inkomen gedeeld door aantal werkende personen
- Nationaal inkomen, som van alle verdiensten van alle huishoudingen in een land
- Persoonlijk inkomen, totale inkomen van een persoon.
Inkomstenbronnen
Inkomsten uit arbeid inkomsten uit bezit
- Loon - rente, uit spaargeld, obligaties
- Salaris - dividend, uit aandelen
- Honorarium - huur, door een gebouw te verhuren
- Vakantiegeld - pacht, door grond te verhuren
- Loon in natura - winst, inkomsten uit bedrijf
Binnen familie (alimentatie, schenkingen, erfenissen)
Overdrachtsinkomen (uitkeringen uit belastinggeld, uitkeringen uit premies)
Inkomensverschillen
Verschil in inkomen kan verschillen door:
- Opleiding - talent - zwaar en onaangenaam werk
- verantwoordelijkheid - ervaring - geslacht
- Leeftijd - macht, status
- Vraag en aanbod - invloed
Inkomensverdeling
- Minimum inkomen, wettelijk vastgesteld laagste inkomen
- Modale inkomen, bruto inkomen dat de grootste groep verdient (36.000).
- Tweemaal het modale inkomen, ongeveer 72.000
- Topinkomen, verdienen meer dan tien maal het minimuminkomen
Lorenzecurve- inkomsten verdeling over personen.