Begrippenlijst
Zie studiewijzer voor aanwijzingen!
1A College
Superdiversiteit:
In de grote stad heb je te maken met allemaal verschillende opvoeders.
Allemaal mensen bij elkaar die anders zijn…
De verschillen binnen groepen zijn groter dan verschillen buiten groepen. ( Tienermoeders
bij elkaar minder gemeen bijvoorbeeld)
-veelheid aan dimensies
-onderlinge mengvormen
-onderlnge interacties en veranderingen
-creolisering
Creolisering = dingen uit andere culturen overnemen ( SWIPEN )
Intersectionaliteit:
Kijken naar de diversiteitscirkel en zien wie het ‘beter’ heeft en waar dat aan ligt.
- Koppeling aan machtsverhoudingen, maar ook de combinaties
- Persoonlijk, symbolisch en maatschappelijk niveau
Persoonlijk: we willen het liefst een man als manager.
Symbolisch: wanneer iemand vraagt wat je vriend doet, dat je iets hogers zegt dan
dat het is.
Maatschappelijk nivueau: Vrouwen verdienen minder.
Wat betekent dit voor de pedagoog?
1. Dat je kijkt naar alle dimensies van het kind.
2. Je staat open voor verandering
3. Je kijkt naar meer dan 1 ding
4. Niet alleen kijken naar verschillen en overeenkomsten, maar dat je kijkt naar de
zwakke groepen en daarmee rekening houdt.
Kenmerken van Armoede:
- Relatief = arm zijn als je minder hebt als de ander / te kort hebben van middelen om
aan je basisvoorzieningen te komen. ( ligt er ook aan waar je ben > Amsterdam of
Medemblik. Of als je gezond/ziek bem. ( gaat omDE OMSTANDIGHEDEN )
- Meerdimensionaal = gaat niet alleen om geld, maar ook kennissen/familie/steun.
Cultureel kapitaal / sociale vaardigheden.
- Gradueel = in verschillende niveau’s indelen arm > … > … > … > rijk
- Tijdsduur
Materiele deprivatie: fananciele tekorte
Toegang tot sociale grondrechten: onderwijs, gezondheidszorg en leefomgeving
Sociale participatie: sociale netwerken, contacten etc
Normatieve integratie: naleven van regels + normen en waarden
,Oorzaken van armoede:
Macro-niveau:
- Demografische ontwikkelingen
- Scholing en arbeid
- Opvang, hulp en zorg
- Cultuur t o v armen
Meso – niveau:
- Sociale perceptie
- Toegankelijkheid van publieke goederen en dienst
Mensen durven zich niet aan te melden bij zorg.
Micro – niveau
Je durft er niet vooruit te komen
Economisch, sociaal of cultureel
Armoede is een sociale breuklijn.
Door armoede kun je ook spanningen krijgen tussen opvoeders en met de kinderen ( ook
onderling. )
Kinderen van arme ouders kunnen ook minder goed naar school en later naar werk.
Bordieu’s veldtheorie:
Type kapitaal:
- Economisch kapitaal: wat je hebt
- Sociaal kapitaal: hoe veel voordelige vrienden je hebt + onderhouden
- Cultureel kapitaal: beheersing van culturele competenties
En bekend zijn met de cultuur: kennis snappen, bezitten.
Habitus: het soort volk waar je bij hoort.
leden van verschillende sociale strata verschillen in levensstijl, manieren, eetgewoontes,
taalgebruik, vrije tijdsbesteding en culturele smaak.
Veld: Allemaal rondjes met : school, sport, thuis, vrienden, bijbaan en school. En sommige
dingen lijken op elkaar bijvoorbeeld: School en de bijbaan.
Straatcultuur: macho
Schoolcultuur: burgelijk
Thuiscultuur: volks / traditioneel
Je gedraagt je overal anders.
Omgaan met jongeren uit botsende culturen:
1. Gevoel van spel: humor, grapje etc
2. Emotionele sensitiviteit: je verplaatsen in het kind
3. Vasthouden aan gezag: niet pamperen.
,Sociaal kapitaal: Wat heb je aan goede vrienden?
- Informatie
- Invloed
- Sociale accreditatie
- Sociale identiteit
Typen verbindingen
- Bonding: verbindingen binnen je eigen groep. (In de klas waarbij een cohesie plaats
vindt. )
- Bridging: verbinding weet te maken met anderen. Dus buiten de klas ook vrienden
maakt.
- Linking sociaal kapitaal: bonding en bridging met elkaar samen brengen. Dus dat aan
elkaar linken en er tussen in zitten.
Bonding is belangrijkste, want dat is de basis om een eigen ‘team’ te maken.
The strength of weak ties: de beste manier om carriere te maken is om goed te zijn met je
eigen team, maar ook met het daarbuiten.
Wat betekent dit voor de pedagoog?
1. Nadenken over sociaal kapitaal ( vorm van rijkdom )
Capability Benadering: armoede niet zo zeer is dat je geen geld hebt, maar dat je
mogelijkheden mist om jezelf te ontplooien.
- Vrijheid centraal
- Voorwaarden als onderwijs en gezondheidszorg
- Geen gelijkheid maar gelijkwaardigheid.
Johan Cruyff Courts:
- Resources: bron/middel = Cruyff Court
- Capabilities: mogelijkheden = Voetballen, andere spellen, ontmoeten en chillen
- Fuctionering: functie = plezier hebben.
- Conversie factoren: tijd en toestemming, motorisch niveau, zelfvertrouwen, bluf en
sociale vaardigheden.
Nussbaums capability approach:
- Conversie factoren:
Persoonlijk: oa fysieke gesteldheid, intelligentie, personalia
Sociaal: normen, omgangsvormen en machtsrelaties
Omgeving: infrastructuur
, SWK 1B
Wat is ouderschap?
Onomkeerbare levensgebeurtenis wat ouders kwetsbaar maakt.
- Nieuwe identiteit
- Meer dan alleen opvoeder > je bent ook partnerschap
- Je zorgt, organiseert, werkt, vrije tijd, sociale contacten en financien.
Waarom belangstelling voor ouderschap?
- Weinig bestudeerd
- Belangstelling voor de aard en het verloop van de ouderschap
- Kijken hoe ouders met kinderen omgaan en niet meteen naar de achtergrond kijken.
Bij een casus met een crismoment:
1. Je kijkt naar psychiatrische perspectief
2. Ouderschapsperspectief
Transactioneel ontwikkelingsmodel:
Kenmerken van het kind en de omgeving en andersom. ( Dynamisch )
Bronferbrenner: Alle systemen die met elkaar te maken hebben.
Micro, meso en macro.
Kenmerkend voor ouderschap volgens Alice van der Plas:
Besef verantwoordelijkheid
- Onvoorwaardelijkheid : nooit meer los van elkaar
- Tijdloos: het blijft levenslang.
De 3 aannames van Alice van der Plas
1. Elke ouder heeft een besef van verantwoordelijkheid
2. Ouderschap maakt kwetsbaar
3. Ouders zijn eindverantwoordelijk.
Caleidscopische ervaring: het ouderschap heeft meerdere lagen, zoals:
Zelfbeeld, ouder-kind-relatie, beginperiode ouderschap, ervaring door de jaren, falend
ouderschap en completer mens.
Vijf universele basisvaardigheden ( de basisgereedschap )
1. Veiligheid bieden. Letterlijk en een thuis.
2. Verzorging
3. Zicht houden op het kind: Wat heeft het nodig? Stem af.
4. Verwachtingen hebben en eisen stellen.
5. Grenzen stellen.