Nederlands in de bovenbouw
Portaal
Hoofdstuk 4 ‘mondelinge taalvaardigheid’
Luistervaardigheid: de luisteraar is in staat om te begrijpen, te interpreteren
en te integreren wat hij/zij hoort. Luisteren is een complexe vaardigheid. We
kunnen niet altijd alles onthouden wat we hebben gehoord. We leren om te
focussen, scheiden hoofdzaken van bijzaken, luisteren gericht en tussen de
regels door te luisteren. Al de bovenstaande genoemde aspecten maken deel uit
van de luistervaardigheid en worden daarom ook wel deelvaardigheden
genoemd.
Luisteren wordt verdeeld in passief en actief luisteren.
- Actief luisteren: de luisteraar laat op actieve wijze zien dat hij/zij luistert.
Door bijvoorbeeld te knikken, hummen, de spreker aan te kijken of door
vragen te stellen.
- Passief luisteren: luistert maar hoeft geen rekening te houden met de
ander.
Spreekvaardigheid: spreken doe je met je spreekorganen. Spreken bestaat uit
meerdere elementen:
- Je moet de juiste klank kunnen produceren. (spraaktechniek)
- Je moet weten welke klankenreeks bij welke betekenis hoort.
- Je moet de woorden in logische zinnen kunnen plaatsen.
Een hogere trap van spreken is het vertellen van een logisch verhaal.
Spreken en luisteren vullen elkaar aan. Een gesprek is namelijk een
wisselwerking tussen spreken en luisteren. Hierbij worden luisteraars sprekers en
sprekers worden luisteraars. Een belangrijke factor in de gespreksvaardigheid
de mate waarin de spreker non-verbale communicatie gebruikt en de luisteraar
die deze op een juiste wijze interpreteert.
De taal thuis of in je omgeving noemen we omgangstaal of thuistaal. (Dagelijks
Algemeen Taalgebruik, DAT).
Om de leerstof op school te begrijpen, moeten de leerlingen ook beschikken over
abstracte taal. Deze taal hebt ze om in een schoolse context, meer nieuwe
informatie te verwerven. Dit wordt ook wel de Cognitief Academisch Taalgebruik
(CAT) genoemd.
Om de leerlingen te motiveren om goed te leren spreken en luisteren kan de
school de volgende dingen doen:
- Leerlingen de ruimte geven om te communiceren
- Bevorderen dat leerlingen zich veilig voelen binnen de groep en de school,
zodat zij geen angst hebben om te spreken.
- Aansluiten bij het niveau van de leerlingen en proberen hen steeds verder
te brengen in hun ontwikkeling door aandacht te besteden aan onderwijs
in spreken, luisteren en gesprekken voeren.
Voor spreken zijn er drie kerndoelen opgesteld:
, 1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren
tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te
geven.
2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven
en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van
uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.
3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een
gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is en leren met
argumenten te reageren.
Daarnaast heeft kerndoel 10 betrekking op de mondelinge taalvaardigheid:
10. De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondelinge taalonderwijs’ en
‘schriftelijk taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken
en te beoordelen.
Kerndoelen zeggen alleen niks over het niveau dat leerlingen aan het eind van de
basisschool bereikt moeten hebben. Het referentiekader doet dat wel. Voor
spreekvaardigheid moeten leerlingen 6 taken kunnen uitvoeren
Gesprekken 1F 2F
1. Deelnemen aan Kan de hoofdpunten Kan bespreken wat er
discussie en overleg volgen en kan de eigen gedaan moet worden en
mening verwoorden en bijdragen aan de
onderbouwen met planning.
argumenten. Kan tijdens een discussie
Kan kritisch luisteren of overleg (op een
naar meningen en beleefde wijze) een
opvattingen en een probleem verhelderen,
reactie geven. een overtuiging of
mening, instemming of
afkeuring uitdrukken en
commentaar geven op
de visie van anderen.
2. informatie Kan in gesprekken Kan informatie vragen
uitwisselen binnen en buiten school en geven aan instanties
informatie geven en binnen en buiten school.
vragen en kan kritisch Kan informatie
luisteren naar deze verzamelen en
informatie. verwerken via het
Kan informatie houden van een
beoordelen en een vraaggesprek.
reactie geven.
Luisteren 1F 2F
3. Luisteren naar Kan voldoende feitelijke Kan uitleg en instructies
instructies informatie halen uit over concrete
instructies en onderwerpen begrijpen.
aanwijzingen om taken
of handelingen te
kunnen uitvoeren.
4. Luisteren als lid Kan de hoofdlijn Kan een helder
van een livepubliek begrijpen van korte gestructureerde
informatieve, voordracht, toespraak of
instructieve en les begrijpen over
betogende teksten met vertrouwde onderwerpen
een duidelijke structuur binnen het vak- of
, en voldoende herhaling. interessegebied.
Kan een eenvoudig, Kan een voorgelezen of
voorgelezen of verteld verteld verhaal
verhaal begrijpen. begrijpen.
5. luisteren naar radio Kan hoofdpunten van Kan de hoofdpunten
en televisie en naar korte en duidelijke begrijpen van
gesproken tekst op berichten op radio en (nieuws)berichten, ,
internet televisie en via internet documentaires,
begrijpen als onderwerp reclameboodschappen
en context bekend zijn. en
Kan selectief luisteren discussieprogramma’s
om de benodigde over vertrouwde
informatie zoals onderwerpen.
openingstijden, adres en Kan films en
telefoonnummer te televisieseries geschikt
halen uit korte berichten voor de eigen leeftijd
op bijvoorbeeld een volgen.
telefoonbeantwoorder
Spreken 1F 2F
6. een monoloog Kan alledaagse aspecten Kan in grote lijnen
houden beschrijven zoals, redenen en verklaringen
mensen, plaatsen en geven voor eigen
zaken. meningen, plannen en
Kan verslag uitbrengen handelingen en kan ene
van gebeurtenissen, kort verhaal vertellen.
activiteiten en Kan informatie
persoonlijke ervaringen. verzamelen om over een
Kan een kort, voorbereid onderwerp uit eigen
verhaal of een korte, interessegebied een
voorbereide presentatie voorbereide presentatie
houden en daarbij op geven.
eenvoudige vragen Kan vragen
reageren. beantwoorden naar
aanleiding van deze
presentatie
Leerlijnen waaruit de tussendoelen van mondelinge communicatie bestaat:
- Deelname aan gesprekken
- Interactief leren
- Mondeling taalgebruik
- Woordenschat
- Begrijpend luisteren
- Vertellen en presenteren
- Reflectie op communiceren
- Reflectie op taal
Taalvisie zorgt ervoor dat er bepaald wordt welke taaldidactiek de leerkracht
hanteert. Enkele belangrijke uitgangspunten:
- zorg voor verbinding.
- neem alle leerlingen serieus
- streef heldere doelen na
- zet de taalgroeimiddelen bewust in
- gebruik spelsituaties om in gesprek te gaan met leerlingen
- gebruik materialen
, - stimuleer alle leerlingen
- stimuleer het taalgebruiksbewustzijn
- geef positieve feedback
- houd rekening met verschillen in taalgebruik
- wees je ervan bewust dat jij een model bent voor leerlingen
- evalueer systematisch
Voor de oudere kinderen zijn daar nog extra uitgangspunten aan toegevoegd:
- werk doelgericht aan de taaltaken en vaardigheden
- gebruik een duidelijke kapstok
- hanteer een herkenbaar lesmodel
- bied strategieën aan
o het luister- en spreekproces opdelen in fasen en bij elke fase
strategische hulp bieden
o leerlingen duidelijk maken wat ze gaan leren, hoe ze dat gaan doen
en wat ze hiervoor nodig hebben en ze hierop laten reflecteren
o leerlingen bewust maken van praatsoortspecifieke vaardigheden en
bij elke vaardigheid strategische hulp bieden in de vorm van
didactische aanwijzingen.
- Benoem de luister- en kijkdoelen
o Zintuigelijk kijken: benoemen wat je letterlijk waarneemt met je
zintuigen.
o Evaluatief kijken: concluderen wat je waargenomen hebt.
o Interpretatief kijken: je eigen invulling geven aan wat je ziet.
- Verrijk met coöperatieve werkvormen
- Gebruik metacommunicatie
- Reflecteer op bedoeling, proces en effect
- Evalueer systematisch
- stimuleer het taalgebruiksbewustzijn
Taalgroeimiddelen die voor oudere kinderen ook nog belangrijk zijn, zijn:
- taalaanbod
- taalruimte
- feedback
- taalstimulering
Er zijn belangrijke didactische leerkrachtcompetenties die een rol spelen in het
verwerven mondelinge taalvaardigheden bij leerlingen:
- verbinding maken met alle leerlingen. Hierdoor ontstaan vertrouwen en
veiligheid en daardoor durven kinderen te spreken in de klas.
- Congruent communiceren; verbale en non-verbale communicatie komen
overeen.
- taalaanbod aanbieden dat rijk, correct en begrijpelijk is.
- Taalruimte creëren, zodat leerlingen voldoende beurtruimte krijgen.
- Taalontwikkelingsgerichte feedback geven op inhoud (wat er gezegd is) en
vorm (hoe het gezegd wordt)
- Gerichte vragen stellen
- (complexe) cognitieve taalfuncties stimuleren
- In gesprekken de beurten verdelen
- Taalontwikkelingsgericht observeren
- Praatsoorten gebruiken als kapstok om daarvanuit gericht te werken aan
mondelinge taalvaardigheden
- Leerlingen ondersteunen met spreek-, luister- en gespreksstrategieën
- Luister- en spreekdoelen concreet benoemen