Aantekeningen hoorcolleges
HC1: Positivisme
Het is voor wetenschappers moeilijk om strikt feitelijk te blijven.
- Positivisme is een visie op kennis/wetenschap. Het ligt in het verlengde van het logisch
positivisme (stroming uit de wetenschapsfilosofie).
De logisch positivisten gelden als achterhaald. Daarom noemen veel wetenschapsfilosofen
zich post-positivisten.
Het lijkt om wat Bersselaar ‘sciëntisme’ noemt en de ‘empirisch-analytische
wetenschapstheorie’.
- Naïef realisme: dat zijn wij allemaal in het dagelijkse leven. Het idee dat wereld is, zoals je
die ziet. Mijn geest is een spiegel van de wereld. Wat ik zie is er echt. Je bent dan naïef jegens
je eigen gekleurde bril. Wij hebben namelijk allemaal een eigen perspectief (onze gekleurde
bril). Hier zou je niet blind voor moeten zijn.
Ergens is het ook alledaagse noodzaak, anders wordt je gek als je alles terughaalt waar je over
na hebt gedacht (source amnesia bij peuters). Verder is het een tekortkoming, want je ziet de
wereld objectief en moreel gezien ben je ook dom/bevooroordeeld. > Onbegrip voor het
perspectief van een ander.
- Waar bestaat het perspectief uit: lichamelijke mogelijkheden, cognitieve vermogens,
achtergrondkennis, identiteit, cultureel referentiekader etc.
- De vraag is kan kennis dan ooit objectief zijn? Objectief is onpartijdig en subjectief is
bevooroordeeld/perspectief gebonden
- Heel veel filosofen maken probleem van dat perspectief en vullen het op eigen manier in.
Pure objectiviteit bestaat niet, beste wat je kunt bereiken is volgens Kant: intersubjectiviteit
(iets wat door meerdere mensen wordt gedeeld). Kennis & realiteit wordt mede bepaald door
je perspectief.
Nog een andere antwoord op deze gedachten is het positivisme. Zij geloven wel graag in
objectieve kennis. Een wereld die is zoals die is. Daarvoor moet je wel je perspectief te
neutraliseren. Absoluut niet, maar wel zoveel mogelijk. De externe factoren worden
geminimaliseerd: subjectieve (smaak, gevoel etc.) en context (ideologie, cultuur etc.).
Iedereen die een harde wetenschapper wilt zijn, is eigenlijk een positivist. Wij leren ook om
neutraal te observeren. Je gewone alledaagse blik is onbetrouwbaar.
Doel positivisme: alle de kale, objectieve feiten. Meten is weten. Bron van kennis is
observatie en formele logica. Formele logica is kennis ordenen en verder niks. Je bent op zoek
naar correlaties, oorzaken, wetten. (als je menselijk gedrag bestudeert, kun je dit niet altijd
krijgen).
-Een andere slogan van positivisme is: empirisme: empirische analytische
wetenschapstheorie van Bersselaar. Alle kennis moet logisch te herleiden zijn tot zintuigelijke
data. Je data zijn registraties van je observaties, mag weinig inbreng tussen zitten. Registreren
,wat je gezien hebt. Als je een feitelijke bewering doet, moet die operationaliseer baar zijn:
op welke waarnemingen is jouw uitspraak gebaseerd?
Zo voorkom je waarde oordelen. Echter wat wij over menselijk gedrag zeggen, bevat vaak
waarde.
Een bewering die niet operationaliseer baar is kan waar zijn (een positivist zou dit ontkennen).
Het kan voor een positivist nog steeds een betekenisvolle opmerking zijn als het
operationaliseer baar is: “een voetbal is kubusvormig”. Je kan de waarheid nagaan.
- Sommige mensen hebben hekel aan positivisme. Dit komt omdat zij ook sociale
wetenschappen positivistisch willen invullen. De twijfels die Bersselaar heeft:
1. Onhoudbaar: menselijk gedrag is niet operationaliseer baar
2. Onwerkbaar: je kunt mensen niet behandelen alsof het automaten zijn.
3. Improductief: niet alles kan evidence based (niet elke interventie heeft data dat het
werkt)., neuro-reductionisme (niet het brein maar de persoon is emotioneel), meten en
labelen, denk in gemiddelden. < dit alles wat we niet willen in het sociaal positivisme.
Logisch positivisme is een filosofische stroming uit het begin van de 20e eeuw, die zeer
positivistisch was. Het was een hele strenge vorm, daarom kwam het positivisme in de
bredere zin. > Popper bijv.
* Geschiedenis:
- Natuurwetenschappelijke methode: in de 17e eeuw als je kennis wilde verzamelen las je de
bijbel of luisterde je naar de filosofen (Aristoteles, plato etc.). De grote Griekse denkers
hadden wijsheid. > Francis Bacon zei hier wordt je niet wijzer van. Hij zijn gebruik je eigen
zintuigen. Ga experimenteren.
- Dingen die je waarneemt in getallen gieten, zo kun je dingen voorspellen. (Galilei).
- Epistemologie: Mens interesseert zich in kennis. Is deze mogelijk? Wat rechtvaardigt onze
kennisclaims? En hoe kunnen we de scepticus (degene die het niet met je eens is)
weerleggen?
Mensen doen kennis claims, hoe kun je dit rechtvaardigen?
Er moeten fundamenten zijn anders ben je nooit uit gediscussieerd.
- Plato: zei dat er veel schijn is. Zijn voorbeeld is de grot: de dagelijkse werkelijkheid is
slechts een schimmenspel. Wij zijn gevangen in een grot. De ware realiteit is eeuwig en
onveranderlijk. De ware echte realiteit is volgens hem wiskundig. Je komt tot kennis door
zuiver te redeneren.
- Descartes: geloofde net als Plato in de zuivere rede. Jouw ziel, degene die jij echt bent zit in
je hoofd. (jij bent jouw brein). De zintuigen zijn de poort naar de werkelijkheden. Uit de
prikkels neem je iets waar, MAAR weet ik dat echt? Nee je moet het met de signalen van je
zintuigen doen. Geloof je de signalen dan is dat een gevolgtrekking.
Het beeld van Descartes leidt tot solipsisme: het idee dat je alleen maar de inhoud van je
gedachten kunt kennen. Als ik een rode aardbei zie, is het enige wat ik weet dat ik een rood
ervaring heb. Of daar echt een aardbei aan vast zit is een gevolgtrekking, maar geen kennis.
Hoe ontwikkel je dan kennis van de wereld met dit beeld?
, - de rationalisten (descartes) en empiristen. De rationalisten zeiden kennis moet je puur zuiver
logisch redenerend ontwikkelen (kennis is a priori).
1. Je hebt axioma’s nodig: vanzelfsprekende stellingen. Ik denk, dus ik ben. Hier is een
aanname: De logische structuur van je geest die overeen komt met de feitelijke structuur van
de wereld.
2. Deze ken je door intuïtie
3. En daar leidt je andere waarheden uit af (deductie).
- Deductie: zuivere logica.
- Premissen zijn beweringen waarop je de conclusie baseert
- Je hebt een valide redenering als de premissen waar zijn, de conclusie gegarandeerd waar is.
Voordeel is dat de waarheid gegarandeerd blijft, maar het nadeel is dat er geen kennis bij
komt.
“alle raven zijn zwart”
“salomo is geen raaf”
“salomo is niet zwart”
Dus rationalisten ontwikkelde kennis d.m.v. axioma’s en deductie. Dit is kennis vanuit je
leunstoel, want je hoeft alleen maar zuiver na te denken.
De empiristen geloofde dit niet (hobbes, locke, hume). Kennis is het resultaat van
zintuigprikkels en inductie. Kennis begint bij waarneming. Inductie is dat je begint bij je data
en uit die data conclusie trekken. De conclusie is niet gegarandeerd waar. Het is echter
tamelijk geloofwaardig. Morgen kan anders zijn dan vandaag. Conclusie wordt alleen maar
waarschijnlijker uit de premissen. Empirisme lijkt de winnaar. Kant liet ook zien dat
rationalisten niet zo solide waren.
Hume was een hele radicale empirist. Hij gaf aan dat inductie geen zekerheid oplevert. Een
generalisatie kan nooit bewezen worden. Zintuigelijke waarneming kennen geen
oorzakelijkheid, alleen regular succession. Dat het een door het ander komt, verzinnen wij
zelf. Bijv. als je tegen de bals schopt en die gaat vliegen.
Kant kwam met een oplossing: kennis kan nooit alleen door je zintuigen komen. Kennis
komt vanuit je zelf EN de wereld. De dinge an sich ken je niet, want je kijkt door een
geleurde bril. Het is jouw manier om te ordenen, dus de werkelijkheid zoals onze geest die
structureert.
Logisch positivisten: waren zeer radicale empiristen. Ze zijn tegen kant (vult de geest de
zintuigen aan). Hun zeggen je weet verschil niet meer tussen echte kennis en loze verzinsels.
Alle filosofie na Kant moest de deur uit. Solipsisme is een visie dat binnen de logisch
positivisten werd aangehouden> registreer je observaties in neutrale basis zinnen. Rode
aardbei is een interpretatie > rode gewaarwording niet. Je moet dus inductie bedrijven met de
data. Verificatieprincipe: het moet voor onze waarneming verschil maken of het waar/niet
waar is.
- Positivistische gedragswetenschap:
Behaviorisme, empirisch analytisch, genen, brein, gedragskenmerken, kwantitatief (statistiek),
wel/niet? In welke mate?
HC2: Gedragswetenschappers zijn niet te benijden