Recht
Mens & Recht
Hoofdstuk 7,8,11,12.1,12.3 & 13.1-13.2
Artikelen Grondrechten en Participatiesamenleving
Social Work
Semester 2
Leerjaar 2
Isa Beuze
,Inhoud
Leerdoelen pag. 3
Hoofdstuk 7; Samenlevingsvormen en scheiding pag. 4
Hoofdstuk 8; Ouderschap en gezag pag. 16
Hoofdstuk 11; Werken pag. 23
Hoofdstuk 12.1 + 12.3; Sociale zekerheid bij ziekte en arbeidsonzekerheid pag. 28
Hoofdstuk 13.1 + 13.2; Sociale zekerheid bij werkloosheid, werk en ouderdom pag. 40
Artikelen Grondrechten pag. 44
Artikelen Participatiesamenleving pag. 46
2
,Leerdoelen
De student heeft kennis van de juridische kaders die een rol spelen bij hulp en
dienstverlening aan cliënten en past deze toe in een of meerdere concrete casussen
De student heeft kennis van de wet- en regelgeving op gebied van de sociaaljuridische
hulp- en dienstverlening en past deze toe op een concrete casus
De student ontrafelt een concrete situatie en analyseert wat het probleem is en
onderscheidt daarin de juridische elementen van de persoonlijke elementen
De student geeft aan binnen welk rechtsgebied een juridisch probleem thuishoort en
benoemt de belangrijke rechtsregels van deze verschillende gebieden
De student kan verbetermogelijkheden van een cliënt of een cliëntgroep benoemen op
verschillende juridische terreinen, onder meer, het personen- en familierecht, het sociaal
zekerheidsrecht en arbeidsrecht
De student kan een cliënt of cliëntgroepen in problematische situaties naar de juiste
instanties en deskundigen op sociaaljuridisch gebied verwijzen
De student signaleert de ontwikkelingen op sociaaljuridisch gebied en onderzoekt welke
betekenis het heeft voor de rechtspositie voor de cliënt en cliëntgroep
3
,Hoofdstuk 7; Samenlevingsvormen en scheiding
Als Social Workers moeten wij weten wat de rechtpositie is van de verschillende personen in
(problematische) gezinssituaties. Wij zijn poortwachters; we geven toegang tot zorg, welzijn
en jeugdhulp.
7.1 Personen- en familierecht algemeen
Dit is onderdeel van het burgerlijk recht en de wettelijke bepalingen staan in het Boek 1 BW.
Het personen- en familierecht neemt een opvallende plek in omdat het gaat om
familierechtelijke betrekkingen i.p.v. op geld gebaseerde relaties. Het EVRM en het
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) hebben grote
invloed gehad op de Nederlandse wetgeving. Ze bevatten mensenrechten (human rights)
die voor burgers van groot belang zijn. In 1998 is in Boek 1 BW veel gewijzigd op gebied van
familie- en gezinsrelaties, naamgeving, het gezag na scheiding en buiten huwelijk, omgang,
afstamming en adoptie. In 2001 is huwelijk tussen hetzelfde geslacht ingevoerd en in 2014 is
de rechtspositie van 2 vrouwen t.a.v. de in hun relatie geboren kind verbeterd.
7.2 Algemene begrippen
Voor de wet is een persoon iemand die rechten en plichten heeft, hij heeft dan een
persoonlijkheid (rechtssubject). Dit ontstaat bij de geboorte, het kind moet levend geboren
worden. Er is wel een uitzondering; een ongeboren kind kan als geboren worden beschouwd
als dit in belang is van het kind. Een ongeboren kind kan bijv. een erfgenaam zijn; een
voorwaarde is dat het later wel levend ter wereld komt. Als een ongeboren baby beschermt
moet worden tegen het gedrag van zijn zwangere moeder, kan er een
kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een prenatale ondertoezichtstelling worden
opgelegd.
Op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg kan gedwongen zorg worden
opgelegd aan de ouder wiens gedrag als gevolg van een psychische stoornis tot ernstig
nadeel leidt voor zichzelf of een ander (kan de ongeboren baby zijn). Verslaving kan als
psychische stoornis worden gezien. De Wet zorg en dwang bepaalt hetzelfde als de ouder
verstandelijk beperkt is. Bij een doodgeboren kind is er volgens de wet geen persoonlijkheid
ontstaan. Persoonlijkheid eindigt door dood, rechten en plichten gaan over op de
erfgenamen van de overleden persoon.
Bloedverwantschap en aanverwantschap
Bloedverwantschap; de betrekking die bestaat tussen personen die rechtstreeks van elkaar
afstammen (rechte lijn) of die een gemeenschappelijke stamvader of stammoeder hebben
(zijlijn). Het gaat altijd om een relatie tussen personen binnen een familie. Het recht maakt
onderscheid tussen biologische bloedverwantschap en juridische bloedverwantschap;
bloedverwantschap dat ontstaat als gevolg van en juridische relatie die tot stand is gekomen.
Voorbeelden;
Een alleenstaande vrouw met een kindje krijgt een nieuwe vriend, die haar kind erkent. De
vrouw is biologisch en juridisch bloedverwant van het kind. De vriend wordt alleen
juridisch bloedverwant van het kind.
Een stel gaat samenwonen en krijgt een kind. De man wil het kind niet erkennen. De vrouw
is biologisch en juridisch bloedverwant van het kind, de man alleen biologisch
bloedverwant.
Bloedverwanten in de rechte lijn zijn ouder en grootouder. Dit wordt uitgedrukt in graden,
de ouder is een eerstegraadbloedverwant en de grootouder een tweedegraadsbloedverwant.
Broers en zussen zijn een tweedegraadsbloedverwant
Bloedverwanten in de zijlijn zijn personen die van de gemeenschappelijke stamvader of -
moeder afstammen. Voor het vaststellen van de graad moet worden teruggegaan naar de
stamouder. Men telt de generaties vanaf de ene persoon tot de gemeenschappelijke
4
, stamouder in opgaande lijn. Vanaf de stamouder daalt men vervolgens af tot aan de
bloedverwant met wie de graad van bloedverwantschap wordt vastgesteld. Voorbeeld;
Agnes wil weten in welke graad de kleindochter van de broer van haar moeder (oom) haar
bloedverwant is. Hiervoor gaat ze terug naar de stamouder (de ouders van haar moeder en
oom) en dan naar de kleindochter van haar oom. Ze zijn bloedverwanten in de 5e graad.
Stamouder
Moeder (2e) broer (3e)
Agnes (1e) kind (4e)
Kleinkind (5e)
Aanverwantschap ontstaat alleen door het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Het
is de relatie tussen de echtgenoot of geregistreerd partner en de bloedverwanten van diens
partner. Het gaat om de schoonfamilie. Vaak blijft de partner verbonden aan de
aanverwanten als de partner overlijdt.
Naamrecht
Bij aangifte van de geboorte van het kind worden de voornamen doorgegeven aan de
ambtenaar van de burgerlijke stand, die de voornamen vermeldt in de geboorteakte. De
naam mogen de ouders zelf kiezen, als deze maar niet ongepast is en niet hetzelfde is als
een bestaande achternaam. Dit mag wel als de achternaam een gebruikelijke voornaam is.
De ambtenaar kan weigeren om een naam in de akte te zetten als deze ongepast is.
De ouders kunnen de baby de achternaam van de vrouw of man geven. De kinderen in het
gezin moeten zoveel mogelijk dezelfde achternaam hebben. Als de ouders geen keuze
maken, dan zal binnen het huwelijk & geregistreerd partnerschap de achternaam van de
man gelden en hierbuiten de achternaam van de vrouw. Dit is hetzelfde als er tussen 2
vrouwen een baby wordt geboren. Achternaamswijziging is mogelijk als sprake is van een
bespottelijke of veelvoorkomende namen en wanneer een kind en de verzorgende ouder niet
meer willen dat het kind de achternaam van de niet-verzorgende ouder houdt. De
verzorgingstermijn van de ouder is een voorwaarde. Voor een kind tot 12 jaar is de
verzorgingstermijn 5 jaar die vooraf moet gaan aan het verzoek tot wijziging. Dit geldt ook als
er sprake is van 2 kinderen en één hiervan is onder de 12 jaar. Voor een kind vanaf 12 jaar
geldt de verzorgingstermijn van 3 jaar. Het verzoek wordt ingediend bij de minister van
Justitie & Veiligheid, de beslissing is een Koninklijk Besluit.
Woonplaats
Om rechten en plichten te kunnen uitoefenen en aan het rechtsverkeer mee te doen, moet je
een woonplaats hebben. BW noemt het ‘woonstede’. Volgens de Hoge Raad houdt dit in; de
plaats waar iemand werkelijk of naar maatschappelijke opvattingen woont met zijn gezin, zijn
zaken behartigt, of zijn goederen en eigendom beheert. Het gaat om het huis waar iemand
woont, is iemand feitelijk afwezig? Dan blijft de woonplaats toch van belang. Als iemand
geen huis heeft, dan wordt de woonplaats het huis waar iemand werkelijk verblijft of een
directe relatie mee heeft. De woonplaats van het kind is de woonplaats van de
gezaghebbende ouder waar het kind verblijft. Iemand die onder curatele (toezicht) staat,
heeft de woonplaats van de curator (toezichthouder). Het is van belang te weten welke
woonplaats iemand heeft;
Dit bepaalt de relatieve competentie van de rechter
Dit bepaalt welke gemeente verantwoordelijk is voor jeugdhulp aan ouders & jeugdigen
Dit bepaalt waar een dagvaarding moet worden uitgebracht
5