Taak 1.12 – fasen in wetenschappelijk onderzoek
Samenvatting filmpje
Empirische cyclus – inductie en deductie
Waarnemingen; empirische werkelijkheid (wat zien we daarin), Van die waarnemingen kunnen we
doormiddel van analyses empirische generalisaties waarnemen (bepaalde patronen), wat we zien in
de werkelijkheid en in de data kunnen we doormiddel van inductie een theorie vormen. Bijvoorbeeld
een uitspraak doen over het verband tussen twee variabelen.
Vanuit theorieën kunnen we doormiddel van deductie hypothesen formuleren (verwachtingen wat
er gebeurd met de variabelen of hoe de onafhankelijke variabelen de afhankelijke variabelen
beïnvloedt en de aard van het effect daarvan). Deze waarnemingen (hypothesen) kunnen we toetsen
door te gaan waarnemen in de empirische realiteit. Om dit te kunnen doen moeten we abstracte
begrippen meetbaar, waarneembaar kunnen maken (op een systematische manier)
Operationalisatie.
Inductie; start vanuit waarnemingen/vanuit de data en werkt vanuit daar naar een theorie.
Deductie; start vanuit theorie en toetst deze theorie op basis van data.
Zandloper model; Je begint vrij breed identificeren van onderzoekprobleem en daarbij opstellen
van een relevante onderzoeksvraag (H1), geeft richting naar de theorie en literatuur waarnaar we
opzoek moeten om de onderzoeksvraag te onderbouwen, stellen van hypothesen bij deductief
onderzoek (H2) en bij H3 is de vraag hoe gaan we die hypothesen toetsen, hoe gaan we de
onderzoeksvraag uit H1 of hoe kunnen we deze beantwoorden. Op het smalste punt vind de
dataverzameling en analyse plaats. En vanaf daar wordt de zandloper weer breder. H4 is een droge
rapportage van de data en de analyse daarvan, wat heb je waargenomen, zie je daar patronen in of
zie je daar effecten in die je hebt gehypothetiseerd. H5 – terugblikken hoofdstuk 1 en 2 op zijn
breedst. Wat is de uitkomst door ons opgestelde hypothese, worden deze ondersteund door de data
of niet? En wat is het antwoord op de onderzoeksvraag en welke lering kunnen we daar uit trekken?
Kunnen we de theorie daar een stukje mee verder brengen. Wat zou je in vervolg onderzoek kunnen
doen, wat zijn de aanbevelingen richting een manager.
Samenvatting reader 1.4 – onderzoeksproces – alle fasen
Fasen van onderzoek:
1. Probleemstelling
De onderzoeker belicht de algemene formulering van het probleem en vormt uiteindelijk een
afgebakende centrale vraag of probleemstelling. De onderzoeker laat zich leiden door het doel wat
de onderzoeker wil bereiken.
2. Onderzoeksplan
De onderzoeker overweegt welke strategie, welke onderzoeks aanpak het meest geschikt is om de
probleemstelling te beantwoorden. Is er nieuwe data nodig of volstaan bestaande gegevens?
Specificatie van wie, wat en waar onderzocht zal worden, omzetting van begrippen in meetbare
variabelen (operationalisatie) en een keuze voor één of meer onderzoeksmethoden. Er wordt
omschreven hoe de data zullen worden geanalyseerd (analyseplan). Welke factoren worden er met
elkaar in verband gebracht, welke technieken zullen worden gebruikt om te beschrijven of te
verklaren? Ook denkend aan ethische, organisatorische, financiële en tijdsinrichting.
3. Gegevensverzameling
Het onderzoeksplan wordt uitgevoerd, de onderzoeksopzet wordt toegepast.
4. Gegevensanalyse
De ruwe data worden voorbewerkt. Bijvoorbeeld transcripten interviews. Voor dat de kwalitatieve
gegevens kunnen worden geanalyseerd, kan het nodig zijn de gegevens in een datamatrix in te
voeren. Er wordt doormiddel van de interpretatie van de data een antwoord verschaft op de
probleemstelling.
, 5. Rapportage
Hierin presenteert de onderzoeker de resultaten en conclusies (de betekenis van de resultaten in het
licht van de probleemstelling) aan vakgenoten of aan opdrachtgever. Een schriftelijke rapportage
kent een vaste volgorde; inleiding, theorie, methode, resultaten, discussie, resultaten en
aanbevelingen (aangevuld met bijlage en literatuurlijst).
Interne consistentie
In een onderzoek is het belangrijk dat beslissingen en onderdelen goed op elkaar aan sluiten.