,Introductie
Leerdoelen
Nadat u deze studietaak hebt doorlopen, kunt u
• enkele redenen noemen waarom het belangrijk is dat geschiedenis van de psychologie als
apart vak wordt bestudeerd
• aangeven welke benaderingen mogelijk zijn om de geschiedenis van de psychologie te
beschrijven
• uitleggen wat de volgende begrippen betekenen: internalisme, externalisme, Great Man
approach, Zeitgeist approach, presentism, historicism, sophisticated presentism
• vertellen hoe historische omstandigheden ervoor hebben gezorgd dat het beoefenen van de
psychologie (net als andere wetenschappen) zeer lange tijd voor grote groepen mensen
onbereikbaar was.
Opdracht 0.1 - Waarom
Fancher en Rutherford geven drie redenen waarom geschiedenis van de psychologie als apart vak
relevant is.
1. Het is goed om door een historische benadering even afstand te nemen van de zaken die in
beoefening van de psychologie centraal staan, zoals data, methoden, experimenten en
theorie, en je af te vragen door welke (vaak toevallige) historische omstandigheden die tot
stand zijn gekomen.
2. Geschiedenis is belangrijk om psychologische verworvenheden uit het verleden in hun
context te zien. Praktijken als magnetiseren en hypnose zijn vanuit hedendaags standpunt
wat ridicuul, maar waren in de achttiende en negentiende eeuw plausibele methoden.
Fancher en Rutherford merken op dat in de toekomst mogelijk net zo zal worden gegniffeld
om methoden die wij nu als degelijk beschouwen.
3. Reflexiviteit: de manier(en) waarop wij als mens naar onze 'menselijke natuur' kijken. Die
visie op onszelf is nogal eens gewijzigd in de loop van de geschiedenis, en de geschiedenis
van zulke veranderende inzichten is op zichzelf al leerzaam.
Opdracht 0.2 – Hoe
Hoe geschiedenis van de psychologie kan worden beoefend, levert een breed palet aan
mogelijkheden op. Fancher en Rutherford noemen drie paren van benaderingen.
Internalisme versus externalisme
• Internalisme is de strikt disciplinegerichte benadering, waarbij alleen aandacht is voor
historische ontwikkelingen binnen het vakgebied.
• Externalisme is de benadering waarbij de aandacht vooral uitgaat naar externe factoren die
de ontwikkelingen in een vakgebied hebben beïnvloed.
'Great Man approach' versus 'Zeitgeist approach'
• De 'Great Man approach' is geschiedschrijving die is gebaseerd op grote namen.
• Bij de 'Zeitgeist approach' zijn de omstandigheden van een bepaalde tijd maatgevend.
Presentisme versus historicisme
• Presentisme bekijkt de geschiedenis door een hedendaagse bril en ziet het nu als de situatie
die het beste is.
• Historicisme probeert het verleden te reconstrueren en daar recht aan wil doen.
, • Een compromisbenadering heet sophisticated presentism, dat zowel heden als verleden
recht doet.
Deze drie paren van tegengestelde benaderingen leiden tegenwoordig vaak tot compromissen,
waarbij zowel het vak als de maatschappelijke context, zowel de grote namen als de 'geest van een
tijd' en een genuanceerde benadering van heden versus verleden aan bod komen.
Criteria voor de pioniers van psychologie
Wie komt in de geschiedenisboekjes terecht en wie niet? En minstens zo belangrijk: waarom komen
sommigen daar wel in terecht, en anderen niet?
• De auteurs kiezen voor een 'personalistisch-contextuele' benadering waarbij we aan de hand
van het werk en vooral het leven van pioniers kunnen zien hoe de centrale thema's van de
psychologie zich hebben ontwikkeld. De historische context heeft altijd een grote rol
gespeeld, zo wordt duidelijk.
• De auteurs gebruiken drie criteria voor hun keuze van pioniers.
1. Ten eerste moest iedere pionier door zijn of haar werk en gedachtegoed evident
belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van de psychologie.
2. Op de tweede plaats moest er genoeg biografische informatie voorhanden zijn over
iedere pionier.
3. Ten derde moesten de pioniers samen een goede afspiegeling vormen van de
geschiedenis, van de antieke tijd tot de psychologie van nu.
• Naast het hanteren van deze drie criteria maken de auteurs de keuze om meer aandacht te
willen besteden aan de rol van vrouwen (en het denken over vrouwen) in de geschiedenis
van de psychologie.
,1 Antieke Grondslagen
Leerdoelen
Nadat u deze studietaak hebt doorlopen, kunt u
• uitleggen wat empirisme, nativisme, rationalisme en idealisme is, en hoe deze begrippen
samenhangen
• een overzicht geven van de belangrijkste presocratische filosofen en de kern van hun
gedachtengoed weergeven
• weergeven wat op hoofdlijnen bekend is over leven en werk van de drie belangrijkste
Griekse filosofen: Socrates, Plato en Aristoteles
• uitleggen wat de sterke relevantie is van het werk van Democritus en Epicurus voor de
hedendaagse wetenschap
• een overzicht geven van leven en werk van de drie besproken islamitische filosofen: Al-Kindi,
Alhazen en Avicenna
• een beschrijving geven van het historisch proces dat zorgde voor het behoud van de Griekse
filosofie tot na de middeleeuwen.
Opdracht 1.1 - Presocratische filosofen
Presocratische filosofen en hun psychologisch gedachtegoed
Naam Datering Psychologische ideeën
Thales ca. 624 - 546 v.Chr. • Natuurwetenschappelijke observaties (astronomie,
meteorologie)
• Noemde water als meest belangrijke element in de kosmos
Pythagoras ca. 570 - 495 v.Chr. • Mathematische regelmatigheden in de natuur
Heraclitus ca. 535 - 470 v.Chr. • Relatie tussen stabiliteit en verandering (´je kunt nooit
tweemaal in dezelfde rivier stappen´)
• Eenheid van tegengestelde zaken (een weg omhoog is ook
een weg omlaag)
Zeno ca. 490 - 430 v.Chr. • Oneindigheid (een afstand kan ontelbare keren in tweeën
opgedeeld worden)
Protagoras ca. 490 - 420 v.Chr. • Geen hypothetische of verheven vraagstukken
• Menselijke ervaring en gedrag ("de mens is de maat der
dingen"). Nadruk op de individuele ervaring.
• Controle en manipulatie van gedrag
Hippocrates ca. 460 - 370 v.Chr. • Geneeskunde: ziekte als natuurlijk verschijnsel
• Theorie der lichaamssappen (humoral theory): balans
tussen bloed, gele gal, zwarte gal en slijm als bron van
temperament en stoornissen.
• Pleidooi voor een gematigde, evenwichtige levensstijl.
Hoe ontstaat de aandacht voor de menselijke geest in de voorgeschiedenis van het Griekse denken?
• In dit overzicht zien we dat de eerste presocratische filosofen hoofdzakelijk aandacht lijken
te hebben voor de natuur en de regelmatigheden daarin.
• Vanaf Heraclitus komt de nadruk meer te liggen op abstracties en redeneringen die onze
ervaring betreffen, bijvoorbeeld in de manier waarop Heraclitus en Zeno wijzen op de
relativiteit van en tegenstrijdigheden in ons begrip van de wereld.
• Pas vanaf Protagoras gaat het echt over psychologische ideeën. Hij benadrukt het belang
van de menselijke ervaring van de realiteit, in plaats van de realiteit zelf, en onderzoekt hoe
gedrag te sturen is.
, • Daarbovenop levert Hippocrates een echt psychologische theorie over het menselijk
temperament. Zijn natuurwetenschappelijke verklaring hiervoor nemen we nu niet meer
serieus, maar het is wel interessant dat hij een poging ondernam om fysiologische
regelmatigheden te koppelen aan psychologische regelmatigheden.
De psyche
Hoe dachten de oude Grieken over de menselijke geest?
• Het Griekse woord Psyche betekende oorspronkelijk letterlijk 'adem', maar kreeg in de loop
van de tijd een steeds bredere, metaforische betekenis, omdat het in verband stond met de
aanwezigheid van 'leven'. Daarom is de meer recente vertaling naar het Engelse 'soul', en
dus het Nederlands 'ziel' meer op zijn plaats.
• Tegenwoordig is die vertaling meestal verder beperkt tot het Engelse 'mind', dat het best
vertaald kan worden naar het Nederlands als de 'geest', die het primaire object is van de
psychologie, en de psychiatrie.
• De Grieken associeerden de psyche vaak met het element 'lucht', vanwege de associatie met
adem, maar ook wel met het element 'vuur', omdat levende wezens warm waren, en dode
dingen koud. Naarmate de tijd vorderde werd de psyche echter steeds meer beschouwd in
termen van het functioneren van de mens in het dagelijks leven, zoals we dat bijvoorbeeld
bij Protagoras tegenkomen. Deze opvatting zou echter pas echt tot bloei komen in het werk
van filosofen die na Socrates kwamen.
Opdracht 1.2 - Plato en Aristoteles
Ook over Socrates, de eerst van de drie grote Griekse filosofen, weten we eigenlijk weinig. Uit het
werk van zijn leerling Plato, die uitvoerig beschrijft wat hij geleerd heeft van Socrates, weten we dat
Socrates een stekelige persoon was, die zijn leerlingen vooral tot eigen inzichten dwong door de
discussie met ze aan te gaan. Plato nam in die discussies veel ideeën over van Socrates. Dat geldt
zeker ook voor diens opvatting over het menselijk vermogen om de wereld te begrijpen.
Plato’s opvatting over de relatie tussen de zintuiglijke ervaring en onze verstandelijke vermogens:
• Plato benadrukte dat de menselijke geest was aangeboren.
• Wat wij weten is volgens hem, net als volgens Socrates, dus al in ons aanwezig bij geboorte,
wij moeten dat alleen weer herinneren door onze aangeboren verstandelijke vermogens te
gebruiken.
• Met die verstandelijke vermogens hebben wij toegang tot de ideeënwereld waarin de
essentie van alles in zijn ideale vorm aanwezig is. De zintuiglijke ervaring is slechts een
particuliere, vluchtige afdruk van die tijdloze, essentiële, ideale vorm.
Op zijn beurt werd Plato de leermeester van Aristoteles. Met name van die laatste klinken de ideeën
nog altijd door in de hedendaagse psychologie. Op een aantal punten was Aristoteles duidelijk een
andere mening toegedaan dan Plato, onder andere ook wanneer het ging over onze zintuigelijke en
verstandelijke vermogens.
Aristoteles’ opvatting over ons vermogen om de wereld te begrijpen:
• Aristoteles benadrukte, in tegenstelling tot Plato, juist de waarde van de zintuiglijke
ervaring, en vergeleek de menselijke geest met een onbeschreven wastablet. De indrukken
die onze ervaringen tijdens ons leven achterlaten op dat wastablet, vormen onze geest.
• Deze opvatting zien we terug in de manier waarop Aristoteles wetenschap bedreef: niet
door abstracte gedachten te formuleren met het verstand, maar door middel van
uitgebreide en nauwkeurige observatie. Pas daarna waren de verstandelijke vermogens van
belang om deze ruwe ervaringen te ordenen.
, • Het verstandelijke vermogen, de rationele ziel, was dus niet onbelangrijk volgens Aristoteles.
Integendeel, het was een kenmerk dat de mens onderscheidde van alle andere
levensvormen. Het was echter niet, zoals bij Plato, de bron van onze kennis, maar een stuk
gereedschap om onze zintuiglijke indrukken te ordenen.
Opdracht 1.3 - Democritus
De hedendaagse psychologie wordt gekenmerkt door een focus op de biologie als de
verklaringsgrond voor onze ervaringen en gedragingen. Hoe keken de Griekse filosofen naar deze
kwestie van verklarende mechanismen? Waar het gaat om het geven van objectieve
natuurwetenschappelijke verklaringen voor fenomenen, lijkt het standpunt van Democritus
waarschijnlijk nog het meest op ons hedendaagse uitgangspunt.
Democritus’ opvatting over het universum en de gebeurtenissen daarin
• Democritus stelde dat het volledige universum was opgebouwd uit ontelbaar veel
ondeelbare deeltjes die door de lege ruimte zweefden. Deze deeltjes - ook wel atomen
genaamd - botsen en clusteren op willekeurige wijze en vormen zo alle stoffen en objecten
in het universum.
• De verklaring van Democritus voor alles wat bestaat, is dus puur mechanistisch. Er komt
geen vooropgezet plan bij kijken, of een hoger doel, of een wil die bepaalt hoe de zaken
moeten verlopen. Alles wat bestaat en gebeurt is het gevolg van doelloze, toevallige botsing
van miniscule deeltjes.
Wanneer we deze benadering van Democritus toepassen op menselijk gedrag, en menselijke
ervaring, dan komen we aardig in de buurt van het dominante uitgangspunt in de hedendaagse
psychologie. Gedrag en ervaring zijn dan namelijk niets anders dan bijproducten van de toevallige
werking van ons materiële lichaam, oftewel: wij zijn ons brein. Of misschien beter: wij zijn een brein,
gesitueerd in een oneindig universum vol atomen, die op willekeurige wijze botsen en clusteren en
zodoende op willekeurige wijze processen in dat brein teweegbrengen.
Kritiek
Hoewel de ideeën van Democritus dus goed lijken te passen bij onze hedendaagse opvatting van de
natuur en de mens, was dat in zijn tijd wel anders. Zijn opvattingen werden zeer vijandig bekritiseerd
door zijn tijdgenoten.
Socrates
• Hoe de filosofie van Democritus ontvangen werd door Socrates, wordt niet verteld, maar het
is bekend dat zijn werk door vrijwel iedereen werd verworpen, en het is zeer voorstelbaar
dat Socrates dat ook deed.
• Diens ideeën omtrent een onstoffelijke ziel die telkens reïncarneert in een nieuw lichaam en
daarbij alle kennis alvast in sluimerende toestand aanbrengt in het ongeboren kind, strookt
natuurlijk totaal niet met het materialistische, mechanistische karakter van de filosofie van
Democritus.
Plato
• Plato heeft, voor zover bekend, nergens in zijn werken de filosofie van Democritus
besproken. Hij zou wel gezegd hebben dat het werk van Democritus verbrand zou moeten
worden.
• Net als bij Socrates is dat ook zeer voorstelbaar, gezien zijn nadruk op een onstoffelijke,
zuivere ideeënwereld die de bron zou zijn van alle kennis.
,Aristoteles
• Wat dat betreft lijkt Aristoteles nog het meest ontvankelijk voor de ideeën van Democritus.
Hij benadrukt in zijn werk immers ook de werking van de natuur en ziet de geest vooral als
een lichamelijk stuk gereedschap, in tegenstelling tot de onstoffelijke ideeënwereld die de
geest bij Socrates en Plato lijkt te zijn.
• Toch verwierp ook hij het werk van Democritus, omdat het achterhaald zou zijn, en ook dat
is begrijpelijk. In Aristoteles' filosofie over de vier oorzaken van elke gebeurtenis, noemt hij
een materiële oorzaak (material cause) en een werkoorzaak (efficient cause) die prima
passen bij het materialistische en mechanistische uitgangspunt van Democritus, maar ook
een formele oorzaak (formal cause) en een doeloorzaak (final cause) die het vooropgezette
plan en het doel van een handeling beschrijven. Volgens Democritus - en de huidige
wetenschappelijke opvattingen - bestaat zo´n planmatige en doelmatige opzet helemaal niet
in de natuur.
Opdracht 1.4 - De redding van klassieke kennis
De redding van de klassieke kennis
Veel van het werk van de antieke Griekse filosofen was waarschijnlijk vergeten en voor eeuwig
verloren gegaan als het niet langs een historische omweg aan het eind van de middeleeuwen onder
de aandacht was gekomen van een aantal Europese filosofen. Er zijn meerdere essentiële historische
gebeurtenissen of processen te noemen die hieraan hebben bijgedragen.
1. Een eerste gebeurtenis die ervoor zorgde dat veel antieke Griekse filosofie bewaard is
gebleven, is het feit dat Aristoteles werd aangetrokken als leraar van Alexander de Grote. In
die positie was hij in staat om een belangwekkend deel van die filosofische erfenis door te
geven aan iemand die later van enorme politieke invloed zou zijn.
2. Een tweede factor in het betreffende proces, was de expansiedrift van Alexander de Grote.
Doordat hij een rijk stichtte dat vanuit Griekenland en Turkije, via Egypte en Perzië reikte tot
in India, ontstond een enorme invloedssfeer waarin de klassieke Griekse filosofie verspreid
raakte onder intellectuelen buiten Europa.
3. Een derde belangrijke stap is dat het klassieke werk van Griekse filosofen in deze regionen,
in tegenstelling tot Europa, wel bewaard bleef en door filosofen als Al-Kindi, Alhazen en
Avicenna werd doorontwikkeld tijdens de Europese middeleeuwen.
4. Een vierde belangrijke factor is dat deze overwegend islamitische filosofen bij de
doorontwikkeling van de klassieke Griekse filosofie, veel moeite deden om deze in
overeenstemming te brengen met hun monotheïstische geloof, en zodoende onbedoeld
betrekkelijk verteerbaar maakte voor de eveneens monotheïstische christelijke geleerden
als Thomas van Aquino.
5. Een vijfde belangrijke ontwikkeling is dat naar het einde van de middeleeuwen het contact
tussen de Europese en de Arabisch wereld steeds intensiever werd, in eerste instantie nog
door vijandige kruistochten, maar later ook meer vreedzaam door de bloeiende handel in
het zuiden van Italië en Spanje. Hierdoor kwam het antieke gedachtegoed uiteindelijk weer
onder de aandacht van intellectuelen in Europa.
Denk eens na over de vele kleine toevalligheden die de geschiedenis hebben beïnvloed. We zagen
net al dat het feit dat Aristoteles aangesteld werd als leraar voor Alexander de Grote, medebepalend
is geweest voor de verspreiding van zijn werk in de islamitische wereld, en dus voor de
herontdekking daarvan tijdens de Europese renaissance. De redenen hiervoor hebben vooral te
maken met toevalligheden in de historische context van die inhoud (externalisme). Hoe zou de
wereld en de wetenschap eruit gezien hebben als niet Aristoteles, maar Diogenes de leraar van
Alexander de Grote was geworden?
,Een aantal soortgelijke vragen kunnen zijn:
• Wat als het klooster, waar in 1417 het laatste overgebleven exemplaar van Lucretius'
gedicht over het werk van Democritus werd ontdekt, in 1416 was afgebrand?
• Wat als het Avicenna niet gelukt was om de emir van de Samaniden te genezen en zodoende
toegang te verkrijgen tot diens indrukwekkende bibliotheek?
• Wat als Plato beter naar zijn aristocratische ouders had geluisterd en niet gekozen had voor
Socrates, maar voor een meer gematigde leermeester?
• Wat als Thales daadwerkelijk verdronken was toen hij al contemplerend naar de lucht keek
en in een put viel?
,2 Bewustzijnsfilosofie
Leerdoelen
Nadat u deze studietaak hebt doorlopen, kunt u
• het mechanicisme, nativisme en interactief dualisme van Descartes in samenhang met
elkaar uitleggen
• samenvatten hoe Descartes hiermee beschouwd kan worden als het startpunt van de
hedendaagse psychologie
• het empirisme van Locke uitleggen
• samenvatten welke belangrijke bijdrage Locke hiermee leverde aan de wording van de
hedendaagse psychologie
• het nativisme en de monadologie van Leibniz uitleggen
• samenvatten hoe de sporen van de opvattingen van Leibniz terug te vinden zijn in de
hedendaagse psychologie
• een overzicht geven van de historische en persoonlijke omstandigheden waarin het werk
van Descartes, Locke en Leibniz tot stand kwam
• uitleggen hoe het werk van Descartes, Locke en Leibniz zich tot elkaar verhoudt, door daarin
de fundamentele overeenkomsten en verschillen aan te wijzen.
Opdracht 2.1 – Descartes
Descartes was ontevreden over het metafysische karakter van antieke filosofieën over de aard van
de mens. Te vaak werd de ziel aangedragen als een verklaring voor ons gedrag. Volgens Descartes is
het niet de ziel die het lichaam beweegt, maar is het juist andersom. Het is de ziel met haar
afzonderlijke psychische functies die verklaard moet worden, en dat moet gedaan worden door te
verwijzen naar het lichaam waarin deze psychische functies zich afspelen.
Welke persoonlijke ervaring inspireerde Descartes om met een mechanistische opvatting van het
menselijk gedrag te komen?
Een belangrijk moment voor Descartes was zijn bezoek aan de buurt Saint-Germain in Parijs, waar hij
kennismaakte met een ingenieus poppenspel dat werd bediend door een hydraulisch mechaniek dat
in werking gesteld werd wanneer de bezoeker op drukplaten in de vloer stapte. De mechanische
manier waarop de poppen in beweging kwamen inspireerde Descartes om op een vergelijkbare
manier over menselijk gedrag na te denken, en een mechanische verklaring voor menselijk gedrag te
formuleren.
Welke voorlopers van Decartes’ mechanistische theorie worden genoemd?
• Galileo Galilei beschreef al het skelet met al zijn botten en gewrichten als een automatisch
systeem van hefbomen.
• William Harvey beschreef de bloedsomloop met het hart als een mechanische pomp.
• Descartes voerde dit idee van het lichaam als een machine veel verder door. Hij stelde
mechanistische beschrijvingen op van de spijsvertering, de bloedsomloop, de ademhaling,
de groei en beweging van het lichaam, het slaap- en waakritme, maar ook van
psychologische functies als waarneming, verbeelding, geheugen en emoties. In wezen
beschreef hij vrijwel de hele mens als een mechanisch systeem, als een automaton.
• Naar analogie van het poppenspel dat hij in Saint-Germain, Parijs, had gezien, was een groot
deel van zijn theorie hydraulisch van aard. Bij bestudering van kadavers had hij het
hersenvocht ontdekt, en hij veronderstelde dat trillingen in de zintuigen stromingen
veroorzaakten in dit vocht, die door het hele zenuwstelsel golfden en op hun beurt weer
spier- en orgaanweefsel in beweging zetten om gedrag te veroorzaken.
, Vergelijking met Aristoteles’ opvattingen
Descartes ging dus heel ver in zijn mechanistische verklaring van menselijke gedrag, en bood
daarmee een alternatief voor metafysische theorieën. Als je zijn theorie bijvoorbeeld vergelijkt met
de opvattingen van Aristoteles wordt dit goed duidelijk.
• Descartes gaf met zijn theorie en mechanistische verklaring voor al het simpele gedrag dat
te maken het met lijfsbehoud en beweging, maar ook met waarneming, geheugen en
verbeelding. Daarmee bood hij dus een mechanistisch alternatief voor zowel de vegetatieve
ziel als de sensitieve ziel uit de filosofie van Aristoteles.
• De hoogste, rationele, ziel uit diens filosofie sloot hij echter uit van mechanistische
verklaring. Psychische functies als rationaliteit, bewustzijn en vrije wil moesten
fundamenteel anders begrepen worden, volgens Descartes. Deze rationele ziel was
substantieel en kwalitatief anders dan de lichamelijke machine, en kon niet mechanistisch
verklaard worden.
Vergelijking met Plato’s opvattingen
• Het dualisme van Descartes heeft veel weg van de opvattingen van Plato. Die maakte ook
duidelijk onderscheid tussen de stoffelijke wereld waarin alles onvolmaakt was en de
volmaakte wereld van aangeboren ideeën die we alleen maar hoeven te herinneren. Het
doet ook denken aan het gedachte-experiment van Avicenna waarin hij een individu los van
de fysieke wereld liet zweven, om aan te tonen dat de geest zich dan alleen nog bewust is
van het eigen bestaan, en van de aangeboren fundamentele ideeën die onafhankelijk zijn
van de waarneming.
• Bij Plato, en waarschijnlijk ook bij Avicenna, zijn deze werelden van lichaam en geest strikt
gescheiden. Descartes voegt daar echter iets aan toe. Hij gaat op zoek naar de manier
waarop deze werelden interacteren. Daarom spreken we in zijn geval ook wel over
interactief dualisme.
• Een lichaam zonder ziel is slechts een automaton, gestuurd door externe stimuli en interne
hydraulica. Een ziel zonder lichaam heeft bewustzijn, maar uitsluitend over het eigen
bestaan en enkele aangeboren ideeën. Maar de interactie tussen deze twee entiteiten
maakt dat het bewustzijn gevoed kan worden door rijke en complexe ervaringen, en dat het
lichaam beschikt over een rationeel bewustzijn en over een wil.
• Deze interactie vond volgens Descartes plaats in de pijnappelklier, gepositioneerd diep in de
hersenen in de centrale ventrikel waar hij goed de stromingen in het hersenvocht kon
aftasten en beïnvloeden, zodat indrukken uit het lichaam samengevoegd konden worden in
het bewustzijn, en het bewustzijn zijn wil kon uiten in het lichaam.
Opdracht 2.2 - Locke
Locke had net als veel andere intellectuelen uit zijn tijd en bijzonder brede interesse en groeide op in
een liberale atmosfeer waarin intellectuele ontwikkeling werd aangemoedigd en familie, vrienden en
tutoren hem uitdaagden tot allerlei discussie. Hierdoor had hij lange tijd weinig focus in zijn eigen
denken.
Welk vraagstuk bracht uiteindelijk de focus die Locke zou aansporen tot het opstellen van zijn
fundamentele werk over het begripsvermogen van de mens?
• In het tolerante klimaat waarin Locke opgroeide werd overal over gediscussieerd, maar was
het vaak moeilijk om te bepalen welk intellectueel systeem nu het meest correct was. Zeker
in discussies over religieuze, morele of politieke overtuigingen was het vaak onduidelijk wie
er nu eigenlijk gelijk had.
• Locke vroeg zich af: hoe is het dan mogelijk om rationeel te kiezen tussen twee verschillende
geloofssystemen als die elkaar uitsluiten? Als zij elkaar uitsluiten, kan maar één van de twee