Oorlog en vrede
Hoofdstuk 1, Van ridderkrijg tot totale oorlog (1300-1900).
In de middeleeuwen voerde men oorlog vanuit het ridderideaal, er bestonden regels die te
rekening hielden met de eer en levensstijl van de ridderstand, deze regels golden ook op
toernooien. Beperkingen van oorlogen hadden ook te maken met weersomstandigheden:
s 'winters werd er niet gevochten want dan was er onvoldoende voer voor paarden. Ook
was het vechten op kerkelijke feestdagen verboden en moesten vrouwen, kinderen,
bejaarden, priesters, kooplieden en pelgrims door soldaten worden ontzien.
In de tweede helft van de 18e eeuw werden oorlogen conflicten tussen staten en niet meer
tussen vorstenhuizen. Machiaveli benadrukte dat de staat om het welzijn van de
onderdanen te bevorderen een machtsfactor hoorde te zijn, het staatsbelang was het enige
dat telde. De eerste vorst die zich ook echt ondergeschikt stelde aan het staatsbelang was
Frederik de Grote (1740 – 1781), hij had een groot leger van beroepssoldaten. Doordat dit
leger veel geld koste werd er niet zomaar mee gestreden en probeerde hij oorlogen te
vermijden.
Tijdens de Franse revolutie veranderde de oorlogsvoering weer, de oorlog draaide nu om
nationalisme. Oostenrijk en Pruisen rukten op naar Frankrijk om daar de revolutionairen te
verslaan, Robespierre verklaarde daarop de oorlog aan de vijanden van de revolutie. Veel
vrijwilligers meldden zich aan bij het volksleger, toen deze bijna werd verslagen werd de
dienstplicht ingevoerd voor Franse mannen. Ook de mannen van de overwonnen volken
vochten mee in het leger van Napoleon. Ook vormen guerrillastrijders een nieuw fenomeen
in de oorlog, het zijn gewapende burgers die de vijand bestookten zonder tot het geregelde
leger te behoren, omdat zij buiten het oorlogsrecht stonden werden ze zonder proces
gedood.
In 1870 versloeg het Duits-Pruisische leger de Fransen veroverde Parijs. Na 1870
profiteerden legers van de industriële revolutie, massalegers verlangden massaproductie
van wapens, uniformen, voedsel, voertuigen en kazernes. Door telegraaf en telefoon waren
er snelle troepenverplaatsingen en communicatie mogelijk. N het denken over de oorlog
veranderden er ook weer dingen: filosofen als Nietzsche riepen op tot gevaarlijk leven om
boven de middelmaat uit te stijgen, de wil om te winnen zou het machinegeweer verslaan.
Generaals kozen voortaan voor de totale strategie, de vijand kon zich alleen nog maar
geheel overgeven en men was uit op een fysieke vernietiging van de vijand.
Na 1870 kwam er steeds meer kritiek op oorlogen, het moest of verbannen worden of
gehumaniseerd worden. Henri Dunant was getuige van het bloedbad bij Solferino en stelde
regels op voor de behandeling van gewonden in oorlogstijd, vervolgens erkenden 16 staten
die regels op de Eerste conventie van Genève. Ook richtte hij het rode kruis op. Jan Bloch
was tegen oorlog en vond dat het zelfmoord was, het was te verwoestend voor alle partijen.
Bertha von Suttner wilde een internationale organisatie om oorlog te voorkomen en reisde
overal naartoe om regeringen te overtuigen. Ook was er een vredesbeweging van de
socialistische arbeidersbeweging, socialisten zagen oorlog als uitingen van een crisis van het
, kapitalisme. Het doel van oorlog was volgens hen het veroveren van goedkope grondstoffen
en nieuwe afzetmarkten, en kapitalisten maakten winst met de productie van wapens en
uniformen. Socialistische arbeiders weigerden dienstplicht. Na 1900 raakten de socialisten
verdeeld tussen de nationale trouw aan het volk en de afkeer van kapitalistische oorlogen.
Bij de eerste Haagse vredesconferentie in 1899 kwamen vertegenwoordigers van 26 staten
bijeen om de mogelijkheden van duurzame vrede te bespreken. Het internationale hof van
Arbitrage werd opgericht, het was niet sterk want er werden geen verplichtingen tot
arbitrage opgelegd bij internationale geschillen. Beperking van wapenproductie werd
afgewezen maar het gebruik van gifgas werd verboden en er werden regels opgesteld voor
het behandelen van krijgsgevangenen. Bij de tweede Haagse vredesconferentie in 1907
werd de positie van neutrale staten besproken, zo mocht de internationale handel van deze
staten niet belemmerd worden. Ook aan oorlog op zee werden regels verbonden,
passagiersschepen mochten niet worden aangevallen.
Hoofdstuk 2, de Verenigde Naties.
Roosevelt was aanhanger van het idee van een Volkenbond van Wilson. In 1918 hield
Wilson zijn 14 punten speech als aanzet om de eerste wereldoorlog te beëindigen. Wilson
vond dat voor duurzame vrede het internationale recht, en dus niet het eigenbelang van
staten, voorop moest staan. Hiervoor moesten volken het zelfbeschikkingsrecht (het recht
dat ieder volk heeft om een eigen onafhankelijke staat te stichten krijgen, kleine staten
moesten hetzelfde gelden als grote staten en alle staten hadden de verplichting om de
wereld te bevrijden van een agressor die de vrede verstoorde. De Volkenbond werd in 1920
door 42 staten in Genève opgericht, er waren wel wat problemen: zo mocht Duitsland geen
lid worden door de vrede van Versailles, Rusland was communistisch en kreeg als
schurkenstaat geen uitnodiging en ook de VS wilde niet meedoen. Door de afwezigheid van
deze 3 grote mogendheden had de Volkenbond te weinig invloed. De VS wilde niet
meedoen, daar won het nationalisme en ze hadden een politiek van isolationisme (ze
bemoeiden zich niet met Europa). De Tweede Wereldoorlog was een periode waarin
besluiten werden genomen over de toekomst na de oorlog, Roosevelt had hier veel invloed
op, hij ging uit van realistische opvattingen in plaats van idealistische en hij besefte dat de
Russische invloed op Europa onvermijdelijk was. Roosevelts eerste ontwerp van een
vredesorganisatie ging uit van 4 pijlers: De VS, SU, China en Groot-Brittannië moesten ieder
in hun eigen regio de vrede bewaren, op een latere conferentie van de Grote drie (Stalin,
Roosevelt en Churchill) liet hij dit idee vallen. Zijn volgende idee was een wereldorganisatie
van volken. In 1945 werd het handvest van de VN ondertekend.
De 4 hoofddoelstellingen van de VN waren:
1. Handhaven internationale vrede en veiligheid, het liefst negatieve vrede.
2. Ontwikkelen vriendschappelijke betrekkingen tussen volken op basis van
zelfbeschikkingsrecht.
3. Oplossen internationale vraagstukken van sociale, economische, culturele en
humanitaire aard.